Verdrag tot het vaststellen van enige eenvormige regelen betreffende hulp en berging
Artikel 8
Geldend
Geldend vanaf 01-03-1913
- Bronpublicatie:
23-09-1910, Stb. 1913, 75 (uitgifte: 28-02-1913, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-03-1913
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
23-09-1910, Stb. 1913, 75 (uitgifte: 28-02-1913, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
De rechter stelt het loon vast naar omstandigheden, daarbij tot grondslag nemende:
- a.
in de eerste plaats den verkregen uitslag, de moeite en de verdienste van hen die de hulp hebben verleend, het gevaar waarin hebben verkeerd het geholpen schip, zijne passagiers en zijne bemanning, zijne lading, de helpers en het helpende schip, den gebruikten tijd, de gemaakte kosten en geleden schaden, alsmede het risico van aansprakelijkheid en andere door de helpers geloopen, de waarde van het door hen aan gevaar blootgestelde materieel, waarbij in voorkomend geval rekening moet worden gehouden met de bijzondere uitrusting tot hulp van het helpende schip;
- b.
in de tweede plaats de waarde der geredde zaken.
2.
Dezelfde bepalingen zijn van toepassing op de verdeeling voorzien bij artikel 6, tweede lid.
3.
De rechter kan het loon verminderen of ontzeggen, wanneer blijkt dat de helpers door hunne schuld de berging of hulp hebben noodig gemaakt, of dat zij zich hebben schuldig gemaakt aan diefstal, heling of andere bedriegelijke handelingen.