Einde inhoudsopgave
Wet op de rechterlijke organisatie
Artikel 66 [Ondernemingskamer Hof Amsterdam. Haagse ondernemingskamer voor Hof Amsterdam]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2019
- Bronpublicatie:
27-06-2018, Stb. 2018, 298 (uitgifte: 07-09-2018, kamerstukken: 33861)
- Inwerkingtreding
01-01-2019
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
20-11-2018, Stb. 2018, 446 (uitgifte: 04-12-2018, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Juridische beroepen / Rechter
Ondernemingsrecht / Rechtspersonenrecht
Staatsrecht / Rechtspraak
1.
Het bestuur van het gerechtshof Amsterdam vormt voor het behandelen en beslissen van zaken als bedoeld in Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, de artikelen 173 en 217 van de Pensioenwet, de artikelen 168 en 211a van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, artikel 5 van de Wet op de Europese ondernemingsraden, artikel 26 van de Wet op de ondernemingsraden, artikel 36 van de Wet medezeggenschap op scholen en de artikelen 997 en 1000 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een meervoudige kamer onder de benaming van ondernemingskamer en bepaalt de bezetting daarvan.
2.
De ondernemingskamer bestaat uit drie rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast en twee personen, niet zijnde rechterlijk ambtenaar, als deskundige leden. Op de deskundige leden zijn de artikelen 7, derde lid, 12 en 13 tot en met 13g van deze wet en de artikelen 46c, 46ca, 46d, 46f, 46i, met uitzondering van het eerste lid, onderdeel c, 46j, 46l, eerste en derde lid, 46m, 46o en 46p van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor de overeenkomstige toepassing van artikel 46j onderscheidenlijk artikel 46o, tweede lid, onder functionele autoriteit wordt verstaan: bestuur onderscheidenlijk president van het gerecht. Tevens zijn de artikelen 44, eerste, vierde tot en met achtste en tiende lid, en 44a, eerste tot en met achtste en tiende lid, van deze wet op hen van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat het bestuur van het gerecht wordt aangemerkt als hun functionele autoriteit, zij voor de overeenkomstige toepassing van artikel 44, eerste en zevende lid, worden gelijkgesteld met plaatsvervangers in hetzelfde gerecht, en de president van het gerecht ten aanzien van hen de bevoegdheid, bedoeld in artikel 44, zesde lid, uitoefent.
3.
Het bestuur van het gerechtshof Den Haag vormt voor het behandelen en beslissen van zaken als bedoeld in artikel 46d, onderdeel i, van de Wet op de ondernemingsraden een meervoudige kamer en bepaalt de bezetting daarvan. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing.
4.
De deskundige leden worden bij koninklijk besluit benoemd voor een periode van vijf jaar. Er kunnen ook plaatsvervangers worden benoemd.
5.
De deskundige leden leggen alvorens zij met hun werkzaamheden aanvangen de eed of belofte af volgens het formulier zoals dat is vastgesteld in de bijlage bij deze wet. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over hun beëdiging.
6.
Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over het kostuum, de afwezigheid, de afwisseling, de vergoeding voor reis- en verblijfskosten en nadere vergoeding van de deskundige leden en hun plaatsvervangers.