Einde inhoudsopgave
Wet op het financieel toezicht
Artikel 3:111 [Vrijstelling Rabobank]
Geldend
Geldend vanaf 29-12-2020
- Redactionele toelichting
De wijzigingsopdracht betreffende lid 3 komt niet overeen met de te wijzigen tekst.
- Bronpublicatie:
02-12-2020, Stb. 2020, 509 (uitgifte: 11-12-2020, kamerstukken: 35559)
- Inwerkingtreding
29-12-2020
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
04-12-2020, Stb. 2020, 510 (uitgifte: 11-12-2020, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
1.
Bij ministeriële regeling kan een groep banken die blijvend is aangesloten bij een centrale kredietinstelling die controle uitoefent op de bedrijfsvoering, uitbesteding, solvabiliteit en liquiditeit van die banken, worden vrijgesteld van het toezicht door de Nederlandsche Bank op de naleving van het ingevolge hoofdstuk 1.7 en de artikelen 3:10, 3:17, 3:17b, 3:17c, 3:18, 3:18a, 3:57, 3:62a, 3:62b en 3:63 van deze wet bepaalde, alsmede, op grond van artikel 10 van de verordening kapitaalvereisten, van het bepaalde ingevolge de delen 2 tot en met 8 van die verordening en hoofdstuk 2 van de securitisatieverordening, indien:
- a.
de centrale kredietinstelling en de aangesloten banken hoofdelijk instaan voor elkaars verplichtingen dan wel de verplichtingen van de aangesloten banken door de centrale kredietinstelling worden gegarandeerd;
- b.
de centrale kredietinstelling in voldoende mate bevoegd is voor de naleving van deze wet noodzakelijke instructies te geven aan de aangesloten banken; en
- c.
het ingevolge de artikelen 3:57, 3:62a en 3:63 uitgeoefende toezicht op de centrale kredietinstelling en de aangesloten banken op geconsolideerde basis wordt uitgeoefend.
2.
De Nederlandsche Bank kan ten aanzien van een bank die behoort tot een groep die is vrijgesteld ingevolge het eerste lid bepalen dat de artikelen 1:75, 1:104, 1:125, tweede lid, 2:12, eerste lid, 2:13, eerste en tweede lid, 3:8, 3:9, 3:15, 3:16, 3:19, 3:29, 3:33c, 3:53, 3:71, 3:72, 3:88, 4:14, 4:87 en 4:91a geheel of gedeeltelijk buiten toepassing blijven.
3.
De centrale kredietinstelling oefent controle uit op de aangesloten banken krachtens haar statuten en de statuten van de aangesloten banken of krachtens een overeenkomst met de bij haar aangesloten banken. Deze controle behelst:
- a.
het geven van instructies die naar inhoud en strekking overeenkomen met de regels die ingevolge hoofdstuk 1.7 en de artikelen 3:10, 3:17, 3:17b, 3:17c, 3:18, 3:18a, 3:57, 3:62a, 3:62b en 3:63 van deze wet, alsmede ingevolge de delen 2 tot en met 8 van die verordening en hoofdstuk 2 van de securitisatieverordening, zijn gesteld aan de aangesloten banken;
- b.
het toetsen of de aangesloten banken voldoen aan de instructies, bedoeld in onderdeel a;
- c.
het bepalen voor de aangesloten banken van de vorm, waarin de staten, bedoeld in artikel 3:72 worden opgemaakt, de benaming en omschrijving van de posten die deze staten bevatten, de achtereenvolgende tijdstippen waarop deze staten betrekking hebben, de termijnen waarbinnen deze staten worden ingediend en de te hanteren grondslagen van de waardering van de posten;
- d.
het indienen door de aangesloten banken van de staten, bedoeld in artikel 3:72, bij de centrale kredietinstelling; en
- e.
het inwinnen van inlichtingen bij de aangesloten banken ten behoeve van de controle op de naleving van de op grond van dit artikel door de centrale kredietinstelling gegeven instructies.