Einde inhoudsopgave
Wet op het financieel toezicht
Artikel 3:8 [Geschiktheid beleidsbepalers]
Geldend
Geldend vanaf 29-12-2020
- Bronpublicatie:
02-12-2020, Stb. 2020, 509 (uitgifte: 11-12-2020, kamerstukken: 35559)
- Inwerkingtreding
29-12-2020
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
04-12-2020, Stb. 2020, 510 (uitgifte: 11-12-2020, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
1.
Het dagelijks beleid van een afwikkelonderneming, betaalinstelling, clearinginstelling, elektronischgeldinstelling, entiteit voor risico-acceptatie, bank, kredietunie, premiepensioeninstelling, verzekeraar of wisselinstelling met zetel in Nederland wordt bepaald door personen die geschikt zijn in verband met de uitoefening van het bedrijf van de financiële onderneming. Indien binnen de financiële onderneming een orgaan is belast met toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van de financiële onderneming, wordt dit toezicht gehouden door personen die geschikt zijn voor de uitoefening van dit toezicht. De in dit lid bedoelde geschiktheidseis is van overeenkomstige toepassing op personen werkzaam onder verantwoordelijkheid van een bank, kredietunie of verzekeraar met zetel in Nederland, die een leidinggevende functie vervullen direct onder het echelon van de beleidsbepalers en verantwoordelijk zijn voor natuurlijke personen wier werkzaamheden het risicoprofiel van de onderneming wezenlijk kunnen beïnvloeden.
2.
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot een door personen als bedoeld in het eerste lid in het kader van de geschiktheid af te leggen eed of belofte.
3.
De samenstelling en het functioneren van het bestuur en, voor zover aanwezig, van het orgaan dat is belast met toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van een bank, voldoet aan het bepaalde ingevolge artikel 91 van de richtlijn kapitaalvereisten, met dien verstande dat:
- a.
het bepaalde in het derde lid, tweede volzin, en het vierde tot en met zesde lid van dat artikel toepassing vindt indien een bank significant is;
- b.
de artikelen 132a, 142a, 242a en 252a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing zijn op significante banken als bedoeld in onderdeel a; en
- c.
voor de toepassing van het bepaalde in het derde lid van artikel 91 van de richtlijn als uitvoerende bestuursfunctie worden aangemerkt de functies van bestuurder en van uitvoerende bestuurder, indien de bestuurstaken bij een rechtspersoon zijn verdeeld over uitvoerende bestuurders en niet uitvoerende bestuurders, en als niet-uitvoerende bestuursfunctie worden aangemerkt de functies van commissaris en van niet uitvoerende bestuurder, indien de bestuurstaken bij een rechtspersoon zijn verdeeld over uitvoerende bestuurders en niet uitvoerende bestuurders.
4.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt bepaald wanneer een bank, gezien haar omvang, interne organisatie en aard, schaal en complexiteit van werkzaamheden, significant is en kunnen nadere regels worden gesteld betreffende de geschiktheid van de personen, bedoeld in het eerste lid, alsmede de samenstelling en het functioneren van het bestuur en van het orgaan belast met toezicht, bedoeld in het derde lid, aanhef.