Einde inhoudsopgave
Besluit particuliere participatiemaatschappijen
Artikel 11
Geldend
Geldend vanaf 11-05-1994
- Bronpublicatie:
18-03-1994, Stb. 1994, 318 (uitgifte: 10-05-1994, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
11-05-1994
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
18-03-1994, Stb. 1994, 318 (uitgifte: 10-05-1994, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen / Algemeen
1.
De betrokkene blijft voldoen aan de in artikel 4 gestelde eisen.
2.
De betrokkene voldoet voorts aan de volgende eisen:
- a.
het rentedragend vreemd vermogen zal niet tweemaal achtereen aan het einde van een boekjaar meer bedragen dan het hoogste van de twee volgende bedragen:
- 1°
het gestorte aandelenkapitaal, of, indien de betrokkene geen rechtspersoon is, het door vennoten verplicht in te brengen kapitaal;
- 2°
de helft van de de totale verkrijgingsprijs van de participaties van betrokkene, die worden geregistreerd als bedoeld in artikel 15 of die gemelde participaties van betrokkene zijn;
- b.
de som van de verkrijgingsprijzen van de uit aandelen bestaande participaties van betrokkene, die worden geregistreerd als bedoeld in artikel 15 of die gemelde participaties van betrokkene vormen, zal aan het einde van het derde boekjaar na erkenning van de participatiemaatschappij niet minder dan 40 procent, aan het einde van het vierde boekjaar niet minder dan 50 procent en aan het einde van het vijfde boekjaar niet minder dan 60 procent van de totale activa van de particuliere participatiemaatschappij bedragen, waarbij de vaste financiële activa tegen kostprijs zijn gewaardeerd. Met ingang van het zesde boekjaar zal dit percentage niet tweemaal achtereen aan het einde van het boekjaar minder dan 60 procent bedragen.
3.
Indien als gevolg van een incidentele grote opbrengst uit de vervreemding van een participatie dan wel van een andere financiering niet voldaan kan worden aan het tweede lid, onder b, kan de bank een tijdelijke ontheffing verlenen. Een aanvraag om een ontheffing wordt ingediend uiterlijk zes weken voor het einde van het desbetreffende boekjaar. De bank geeft een beschikking voor het einde van dat boekjaar.
4.
Voor de toepassing van het tweede lid, aanhef en onder b, wordt bij de bepaling van de boekjaren de periode waarin de betrokkene als particuliere participatiemaatschappij was erkend op basis van de Garantieregeling particuliere participatiemaatschappijen 1981 mede betrokken.