Einde inhoudsopgave
Besluit particuliere participatiemaatschappijen
Artikel 14
Geldend
Geldend vanaf 11-05-1994
- Bronpublicatie:
18-03-1994, Stb. 1994, 318 (uitgifte: 10-05-1994, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
11-05-1994
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
18-03-1994, Stb. 1994, 318 (uitgifte: 10-05-1994, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen / Algemeen
1.
De bank kan de erkenning als particuliere participatiemaatschappij intrekken, indien:
- a.
de betrokkene niet heeft voldaan aan de in de artikelen 11, 12 en 13 opgenomen verplichtingen;
- b.
de bank op grond van de deskundigheid, de voornemens of de antecedenten van een of meer personen die het beleid van de betrokkene bepalen of medebepalen of op grond van het door de betrokkene gevoerde beleid dan wel op grond van de omstandigheden die geleid hebben tot een afwijzing van een aanvraag als bedoeld in artikel 27 van oordeel is, dat het goed functioneren van de betrokkene als particuliere participatiemaatschappij niet meer voldoende gewaarborgd is;
- c.
de beschikking, inhoudende de erkenning als particuliere participatiemaatschappij, ten gevolge van aan de betrokkene te wijten onjuistheid of onvolledigheid van verstrekte gegevens anders luidde dan het geval zou zijn geweest, indien de gegevens juist en volledig zouden zijn verstrekt.
2.
Bij de beschikking tot intrekking kan de bank bepalen dat de aanspraken op subsidies als bedoeld in artikel 20 betreffende die participaties, die de particuliere participatiemaatschappij heeft verkregen nadat de intrekkingsgrond is ontstaan, in een door hem te bepalen omvang, al dan niet met terugwerkende kracht, vervallen. Indien de intrekking gegrond is op het eerste lid, onder c, bepaalt de bank steeds dat alle in de eerste volzin bedoelde aanspraken vervallen met terugwerkende kracht.
3.
De intrekking wordt, zodra zij onherroepelijk is geworden, bekend gemaakt in de Staatscourant, onder vermelding van de naam en de statutaire zetel van de betrokkene.