Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2009/65/EG tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's)
Artikel 2
Geldend
Geldend vanaf 15-04-2024
- Bronpublicatie:
13-03-2024, PbEU L 2024, 2024/927 (uitgifte: 26-03-2024, regelingnummer: 2024/927)
- Inwerkingtreding
15-04-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
13-03-2024, PbEU L 2024, 2024/927 (uitgifte: 26-03-2024, regelingnummer: 2024/927)
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Financieel recht / Europees financieel recht
1.
Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:
- a)
‘bewaarder’: een instelling die belast is met de in de artikelen 22 en 32 omschreven taken en die onderworpen is aan de overige in hoofdstuk IV en hoofdstuk V, afdeling 3, vastgestelde bepalingen;
- b)
‘beheermaatschappij’: een maatschappij waarvan de normale werkzaamheden bestaan in het beheren van icbe's in de vorm van beleggingsfondsen of beleggingsmaatschappijen (collectief beheer van beleggingsportefeuilles van icbe's);
- c)
‘lidstaat van herkomst van een beheermaatschappij’: de lidstaat waar de beheermaatschappij haar statutaire zetel heeft;
- d)
‘lidstaat van ontvangst van een beheermaatschappij’: een lidstaat die niet de lidstaat van herkomst is en op het grondgebied waarvan een beheermaatschappij een bijkantoor heeft of diensten verricht;
- e)
‘lidstaat van herkomst van een icbe’: de lidstaat waar de icbe overeenkomstig artikel 5 is toegelaten;
- f)
‘lidstaat van ontvangst van een icbe’: een lidstaat die niet de lidstaat van herkomst van de icbe is en waar de rechten van deelneming van de icbe worden aangeboden;
- g)
‘bijkantoor’: een bedrijfszetel die een onderdeel zonder rechtspersoonlijkheid vormt van een beheermaatschappij en die de diensten verricht waarvoor de beheermaatschappij een vergunning heeft gekregen;
- h)
‘bevoegde autoriteiten’: de autoriteiten die elke lidstaat krachtens artikel 97 aanwijst;
- i)
‘nauwe banden’: een situatie waarbij twee of meer natuurlijke of rechtspersonen verbonden zijn door:
- i)
een deelneming, d.w.z. het rechtstreeks of door middel van een zeggenschapsband in bezit hebben van ten minste 20 % van de stemrechten of het kapitaal van een onderneming, of
- ii)
een zeggenschapsband, d.w.z. de band die bestaat tussen een ‘moederonderneming’ en een ‘dochteronderneming’ als omschreven in de artikelen 1 en 2 van de zevende Richtlijn 83/349/EEG van de Raad van 13 juni 1983 op de grondslag van artikel 54, lid 3, sub 9[lees: sub g], van het Verdrag betreffende de geconsolideerde jaarrekening (1) en in alle in artikel 1, leden 1 en 2, van Richtlijn 83/349/EEG bedoelde gevallen, of een band van dezelfde aard tussen een natuurlijke of rechtspersoon en een onderneming;
- j)
‘gekwalificeerde deelneming’: het rechtstreeks of middellijk bezitten van een deelneming in een beheermaatschappij van ten minste 10 % van het kapitaal of van de stemrechten, dan wel van een deelneming die de mogelijkheid inhoudt een invloed van betekenis uit te oefenen op de bedrijfsvoering van de beheermaatschappij waarin wordt deelgenomen;
- k)
‘aanvangskapitaal’: het vermogen als bedoeld in artikel 57, onder a) en b), van Richtlijn 2006/48/EG;
- l)
‘eigen vermogen’: het eigen vermogen als omschreven in Richtlijn 2006/48/EG, titel V, hoofdstuk 2, afdeling 1;
- m)
‘duurzame drager’: elk hulpmiddel dat een belegger in staat stelt om persoonlijk aan die belegger gerichte informatie op zodanige wijze op te slaan dat deze gedurende een voor het doel van de informatie toereikende periode kan worden geraadpleegd en waarmee de opgeslagen informatie ongewijzigd kan worden gereproduceerd;
- n)
‘effecten’:
- i)
aandelen en andere met aandelen gelijk te stellen waardepapieren (‘aandelen’);
- ii)
obligaties en andere schuldinstrumenten (‘obligaties’);
- iii)
alle andere verhandelbare waardepapieren waarmee dergelijke effecten via inschrijving of omruiling kunnen worden verworven;
- o)
‘geldmarktinstrumenten’: instrumenten die gewoonlijk op de geldmarkt verhandeld worden, liquide zijn en waarvan de waarde te allen tijde nauwkeurig kan worden vastgesteld;
- p)
onder ‘fusie’ wordt verstaan de rechtshandeling waarbij:
- i)
een of meer icbe's of beleggingscompartimenten daarvan, de ‘fuserende icbe's’, op het tijdstip van ontbinding zonder liquidatie al hun activa en passiva overdragen aan een andere, bestaande icbe of een beleggingscompartiment daarvan, de ‘ontvangende icbe’, tegen uitgifte van rechten van deelneming in de ontvangende icbe, eventueel met een bijbetaling in geld welke niet meer mag bedragen dan 10 % van de intrinsieke waarde van deze rechten van deelneming;
- ii)
twee of meer icbe's of beleggingscompartimenten daarvan, de ‘fuserende icbe's’, op het tijdstip van ontbinding zonder liquidatie al hun activa en passiva overdragen aan een door hen op te richten icbe of een beleggingscompartiment daarvan, de ‘ontvangende icbe’, tegen uitgifte van rechten van deelneming in de ontvangende icbe, eventueel met een bijbetaling in geld welke niet meer mag bedragen dan 10 % van de intrinsieke waarde van deze rechten van deelneming;
- iii)
een of meer icbe's of beleggingscompartimenten daarvan, de ‘fuserende icbe's’, die blijven bestaan tot ze kwijting voor hun uitstaande schulden hebben gekregen, hun netto-activa overdragen aan een ander beleggingscompartiment van dezelfde icbe, aan een icbe die ze vormen of aan een andere, bestaande icbe of een beleggingscompartiment daarvan, de ‘ontvangende icbe’;
- q)
onder ‘grensoverschrijdende fusie’ wordt een fusie tussen icbe's verstaan:
- i)
waarvan er ten minste twee in verschillende lidstaten zijn gevestigd, of
- ii)
die in dezelfde lidstaat zijn gevestigd tot een nieuw opgerichte icbe die in een andere lidstaat is gevestigd;
- r)
onder ‘binnenlandse fusie’ verstaan een fusie van icbe's die in dezelfde lidstaat zijn gevestigd wanneer ten minste één van de betrokken icbe's daarvan overeenkomstig artikel 93 in kennis is gesteld;
- s)
‘leidinggevend orgaan’: het orgaan van een beheermaatschappij, beleggingsmaatschappij of bewaarder met de uiteindelijke beslissingsbevoegdheid, welke de toezicht- en bestuursfuncties omvat, of, indien beide functies gescheiden zijn, alleen de bestuursfunctie. Wanneer een beheermaatschappij, beleggingsmaatschappij of bewaarder overeenkomstig nationaal recht beschikt over verschillende organen met specifieke taken, zijn de in deze richtlijn opgenomen voorschriften betreffende het leidinggevend orgaan of het leidinggevend orgaan in zijn toezichtfunctie eveneens of in plaats daarvan van toepassing op de leden van andere organen van de beheermaatschappij, beleggingsmaatschappij of bewaarder die op grond van het toepasselijke nationale recht respectievelijk bevoegd zijn;
- t)
‘financieel instrument’: financieel instrument als genoemd in bijlage I, deel C, bij Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad (2);
- u)
‘centrale effectenbewaarinstelling’: een centrale effectenbewaarinstelling zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 1, punt 1, van Verordening (EU) nr. 909/2014 van het Europees Parlement en de Raad (3).
2.
Voor de toepassing van lid 1, onder b), omvatten de normale werkzaamheden van een beheermaatschappij de in bijlage II vermelde taken.
3.
Voor de toepassing van lid 1, onder g), worden verscheidene bedrijfszetels in eenzelfde lidstaat van een beheermaatschappij met hoofdkantoor in een andere lidstaat als één enkel bijkantoor beschouwd.
4.
Voor de toepassing van lid 1, onder i), punt ii), geldt het volgende:
- a)
elke dochteronderneming van een dochteronderneming wordt ook beschouwd als een dochteronderneming van de moederonderneming die aan het hoofd van deze ondernemingen staat;
- b)
situaties waarin twee of meer natuurlijke of rechtspersonen via een zeggenschapsband duurzaam verbonden zijn met dezelfde persoon, worden ook geacht een nauwe band tussen deze personen te vormen.
5.
Voor de toepassing van lid 1, onder j), worden de stemrechten, bedoeld in de artikelen 9 en 10 van Richtlijn 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2004 betreffende de transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten (3), in aanmerking genomen.
6.
Voor de toepassing van lid 1, onder l), zijn de artikelen 13 tot en met 16 van Richtlijn 2006/49/EG van overeenkomstige toepassing.
7.
Voor de toepassing van lid 1, onder n), wordt onder effecten niet de in artikel 51 bedoelde technieken en instrumenten verstaan.
Voetnoten
PB L 193 van 18.7.1983, blz. 1.
Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten voor financiële instrumenten en tot wijziging van Richtlijn 2002/92/EG en Richtlijn 2011/61/EU (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 349).
Verordening (EU) nr. 909/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende de verbetering van de effectenafwikkeling in de Europese Unie, betreffende centrale effectenbewaarinstellingen en tot wijziging van Richtlijnen 98/26/EG en 2014/65/EU en Verordening (EU) nr. 236/2012 (PB L 257 van 28.8.2014, blz. 1).
PB L 390 van 31.12.2004, blz. 38.