Einde inhoudsopgave
Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek
Artikel 9.34 Reglement universiteitsraad
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2020
- Bronpublicatie:
27-09-2019, Stb. 2019, 395 (uitgifte: 07-11-2019, kamerstukken: 35089)
- Inwerkingtreding
01-01-2020
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
20-11-2019, Stb. 2019, 434 (uitgifte: 28-11-2019, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
- Vakgebied(en)
Onderwijsrecht / Hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek
1.
Het college van bestuur stelt, met inachtneming van de voorschriften bij of krachtens deze titel, een reglement voor de universiteitsraad vast.
2.
Het college van bestuur legt het reglement, daaronder elke wijziging ervan mede begrepen, als voorstel aan de raad voor en stelt het niet vast dan voorzover het voorstel de instemming van twee derden van het aantal leden van de raad heeft verworven.
3.
In het reglement worden ten minste geregeld:
- a.
de aangelegenheden waarover de raad, onverminderd artikel 9.33, instemmingsrecht heeft,
- b.
de aangelegenheden waarover de raad, onverminderd artikel 9.33a, adviesrecht heeft,
- c.
het aantal leden van de raad,
- d.
de wijze en organisatie van de verkiezingen van de leden van de raad,
- e.
de zittingsduur van de leden van de raad,
- f.
de wijze waarop het college van bestuur informatie verschaft aan de raad,
- g.
de termijnen binnen welke tot instemming of onthouding van instemming dient te worden besloten, en de termijnen binnen welke advies dient te worden uitgebracht,
- h.
de bevoegdheden die door de faculteitsraden worden uitgeoefend,
- i.
de toekenning aan het deel van de raad dat uit en door het personeel is gekozen, van de bevoegdheden inzake de arbeidsomstandigheden die krachtens de Arbeidsomstandighedenwet en de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 16 van die wet aan de medezeggenschapsraad zijn toegekend,
- j.
de toekenning aan de raad van een overeenkomstige bevoegdheid als bedoeld in artikel 10, tweede lid, aanhef en onderdeel d, van de Wet College voor de rechten van de mens, waarbij dan artikel 21, tweede lid, van de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen van overeenkomstige toepassing is,
- j1.
de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de bevoegdheid die in artikel 9.32, lid 2a, aan de raad is toegekend waaronder de minimale termijn waarop het college van bestuur kan worden uitgenodigd,
- k.
de toekenning aan de raad of het deel van de raad dat uit en door het personeel is gekozen, van de bevoegdheden inzake de arbeidsomstandigheden in de universiteit voorzover deze niet betreffen te nemen besluiten van het college van bestuur, bedoeld in artikel 9.33 onderdeel e, en
- l.
welke van de geschillen tussen het college van bestuur en de raad, waarvoor deze wet niet in een geschillenregeling voorziet, worden voorgelegd aan de commissie voor geschillen, bedoeld in artikel 9.39, wie het geschil aanhangig kan maken en of daarbij de commissie om bemiddeling dan wel een oordeel wordt verzocht, voorzover de commissie voor geschillen in haar reglement daarvoor de mogelijkheid biedt.
4.
In het reglement kan, indien dit bevorderlijk is voor een goede toepassing van deze titel, worden bepaald dat een of meer groepen van personen die anders dan op grond van een arbeidsovereenkomst dan wel anders dan op grond van een inschrijving als student of extraneus aan de universiteit zijn verbonden, worden aangemerkt als personeelsleden onderscheidenlijk studenten.