Einde inhoudsopgave
Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek
Artikel 9.31 Universiteitsraad
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2000
- Redactionele toelichting
Tekstplaatsing met aanpassing van de spelling.
- Bronpublicatie:
10-01-2000, Stb. 2000, 11 (uitgifte: 01-01-2000, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-01-2000
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
10-01-2000, Stb. 2000, 11 (uitgifte: 01-01-2000, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
- Vakgebied(en)
Onderwijsrecht / Hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek
1.
Aan een universiteit is een universiteitsraad verbonden.
2.
Het aantal leden van de raad bedraagt ten hoogste vierentwintig leden.
3.
De raad bestaat voor de helft uit leden die door en uit het personeel worden gekozen, en voor de helft uit leden die door en uit de studenten worden gekozen.
4.
Zij die deel uitmaken van het college van bestuur of de raad van toezicht dan wel belast zijn met de functie van decaan van een faculteit, kunnen niet tevens lid zijn van de raad.
5.
Kandidaten voor de verkiezingen van het deel van de raad dat uit en door het personeel wordt gekozen, kunnen worden gesteld door personeelsleden en door organisaties van personeel.
6.
De verkiezing van de leden van de raad geschiedt bij geheime schriftelijke stemming. Stemming voor een geleding van de raad vindt slechts plaats, indien het aantal kandidaat-leden van een geleding groter is dan het aantal zetels ten behoeve van die geleding.
7.
De raad stelt een reglement op voor de zaken van huishoudelijke aard en regelt tevens de wijze waarop door het college van bestuur beschikbaar gestelde middelen voor die raad en de eventuele faculteitsraden en commissies als bedoeld in artikel 9.47 worden verdeeld.
8.
De raad kiest al dan niet uit zijn midden een voorzitter en een of meer plaatsvervangende voorzitters. De voorzitter, of bij diens verhindering een plaatsvervangende voorzitter, vertegenwoordigt de raad in rechte.