Einde inhoudsopgave
Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen
Artikel 4 [Taak directeur]
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2013
- Bronpublicatie:
13-09-2012, Stb. 2012, 410 (uitgifte: 21-09-2012, kamerstukken: 32337)
- Inwerkingtreding
01-07-2013
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
08-03-2013, Stb. 2013, 99 (uitgifte: 19-03-2013, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Penitentiair recht / Justitiële jeugdinrichtingen
1.
De directeur stelt in aanvulling op de bij of krachtens deze wet gestelde regels en met inachtneming van het dienaangaande door Onze Minister vast te stellen model en door deze te geven aanwijzingen huisregels voor de inrichting of afdeling vast.
2.
De directeur kan personeelsleden en medewerkers machtigen tot de uitoefening van hem bij of krachtens deze wet gegeven bevoegdheden en de naleving van zijn zorgplichten, met uitzondering van de bevoegdheden, genoemd in het eerste en vierde lid.
3.
De directeur is bevoegd aan de jeugdigen aanwijzingen te geven, voor zover zulks noodzakelijk is in het belang van:
- a.
de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting;
- b.
een ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming;
- c.
hun geestelijke of lichamelijke ontwikkeling;
- d.
de uitvoering van het perspectiefplan.
De jeugdigen zijn verplicht deze aanwijzingen op te volgen.
4.
Aan de directeur is voorbehouden de beslissing omtrent:
- a.
de deelname aan en beëindiging van de deelname aan een scholings- en trainingsprogramma;
- b.
de onderbrenging van een kind in een inrichting als bedoeld in artikel 16, eerste en vierde lid;
- c.
de voortzetting van het verblijf op een afdeling voor intensieve zorg of voor intensieve behandeling, bedoeld in artikel 22a, derde lid, onderscheidenlijk artikel 22b, derde lid;
- d.
de uitsluiting van verblijf in de groep of van deelname aan activiteiten en de verlenging hiervan, bedoeld in artikel 23, derde lid, en 24, eerste lid, onder a en b, onderscheidenlijk artikel 23, vierde lid, en 24, tweede lid, alsmede de verlenging van uitsluiting van verblijf in de groep, bedoeld in artikel 23, tweede lid;
- e.
de plaatsing in afzondering, bedoeld in artikel 25, eerste lid, op de grond van artikel 24, eerste lid, onder a en b, de verlenging hiervan, bedoeld in artikel 25, derde lid, en de tenuitvoerlegging van de afzondering in een andere inrichting of afdeling, bedoeld in artikel 26;
- f.
de tijdelijke overplaatsing en de verlenging hiervan, bedoeld in artikel 27, eerste, onderscheidenlijk het derde lid;
- g.
de beperking en intrekking van het verlof bedoeld in de artikelen 28, 29, en 30;
- h.
het onderzoek in het lichaam, bedoeld in artikel 36, eerste lid;
- i.
het gedogen van een geneeskundige handeling, bedoeld in artikel 37;
- j.
het verrichten van geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 51d, onder a of b;
- k.
de bevestiging van mechanische middelen, bedoeld in artikel 38, eerste lid;
- l.
de oplegging van een disciplinaire straf, bedoeld in artikel 55, de toepassing van artikel 56, eerste en tweede lid, en artikel 57, derde en vierde lid.
5.
In afwijking van het bepaalde in het tweede en vierde lid, kan de directeur een afdelingshoofd machtigen tot het nemen van de volgende beslissingen:
- a.
de uitsluiting van verblijf in de groep of van deelname aan activiteiten, bedoeld in de artikelen 23, derde lid, en 24, eerste lid, de verlenging van de uitsluiting van verblijf in de groep of van deelname aan activiteiten, bedoeld in artikel 23, tweede lid en vierde lid, en artikel 24, tweede lid;
- b.
de plaatsing in afzondering, bedoeld in artikel 25, eerste lid.
6.
Indien de onder het vijfde lid genomen beslissingen worden genomen door een afdelingshoofd dan wordt de directeur daarvan zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vijftien uren na het nemen van die beslissing, op de hoogte gesteld.