Facultatief Protocol inzake de verkoop van kinderen, kinderprostitutie en kinderpornografie bij het verdrag inzake de rechten van het kind
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 18-01-2002
- Bronpublicatie:
25-05-2000, Trb. 2001, 130 (uitgifte: 03-08-2001, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
18-01-2002
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
11-11-2005, Trb. 2005, 282 (uitgifte: 01-01-2005, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Internationaal strafrecht / Bijzondere onderwerpen
Protocol van 25 mei 2000
De Staten die partij zijn bij dit Protocol,
Overwegend dat het ten behoeve van de verdere verwezenlijking van de doelstellingen van het Verdrag inzake de rechten van het kind en de verdere toepassing van de bepalingen ervan, in het bijzonder de artikelen, 1, 11, 21, 32, 33, 34, 35 en 36, gepast zou zijn de maatregelen uit te breiden die de Staten die partij zijn, dienen te nemen teneinde de bescherming van kinderen te waarborgen tegen de verkoop van kinderen, kinderprostitutie en kinderpornografie,
Tevens overwegend dat het Verdrag inzake de rechten van het kind het recht van het kind erkent te worden beschermd tegen economische uitbuiting en tegen het verrichten van werk dat naar alle waarschijnlijkheid gevaarlijk is of de opvoeding van het kind zal hinderen, of schadelijk zal zijn voor de gezondheid of de lichamelijke, geestelijke, intellectuele, zedelijke of maatschappelijke ontwikkeling van het kind,
Ernstig bezorgd over de aanzienlijke en toenemende internationale handel in kinderen ten behoeve van de verkoop van kinderen, kinderprostitutie en kinderpornografie,
Uiterst bezorgd over de wijdverbreide en voortdurende praktijk van sekstoerisme, waarvoor kinderen bijzonder kwetsbaar zijn, aangezien het de verkoop van kinderen, kinderprostitutie en kinderpornografie rechtstreeks bevordert,
Erkennend dat een aantal bijzonder kwetsbare groepen, met inbegrip van meisjes, een groter risico loopt om seksueel te worden uitgebuit en dat meisjes onevenredig vertegenwoordigd zijn onder de slachtoffers van seksuele uitbuiting,
Bezorgd over de toenemende beschikbaarheid van kinderpornografie via internet en andere nieuwe technologieën, en herinnerend aan de Internationale Conferentie inzake de bestrijding van kinderpornografie op internet (Wenen, 1999) en, in het bijzonder, de conclusie daarvan die oproept tot het wereldwijd strafbaar stellen van de vervaardiging, verspreiding, export, import, transmissie, het opzettelijk bezit en propageren van kinderpornografie, en de nadruk leggend op het belang van nauwere samenwerking en partnerschap tussen regeringen en de Internetbranche,
Van mening dat de uitbanning van de verkoop van kinderen, kinderprostitutie en kinderpornografie zal worden vergemakkelijkt door aanneming van een brede benadering, waarbij rekening wordt gehouden met alle relevante factoren, zoals onderontwikkeling, armoede, economische verschillen, een onrechtvaardige sociaal-economische structuur, probleemgezinnen, gebrek aan onderwijs, migratie van het platteland naar de stad, discriminatie op grond van geslacht, onverantwoordelijk seksueel gedrag door volwassenen, schadelijke traditionele praktijken, gewapende conflicten en handel in kinderen,
Van mening dat het nodig is te pogen de bewustwording van het publiek te bevorderen om de vraag van consumenten naar de verkoop van kinderen, kinderprostitutie en kinderpornografie terug te dringen, en voorts overtuigd van het belang van versterking van een wereldwijd partnerschap tussen alle actoren en van het verbeteren van de rechtshandhaving op nationaal niveau,
Gelet op de bepalingen van internationale juridische instrumenten die relevant zijn voor de bescherming van kinderen, met inbegrip van het Verdrag van Den Haag inzake de bescherming van kinderen en de samenwerking op het gebied van de interlandelijke adoptie, het Verdrag van Den Haag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering, het Verdrag van Den Haag inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen en Verdrag nr. 182 van de Internationale Arbeidsconferentie betreffende het verbod op en de onmiddellijke actie voor de uitbanning van de ergste vormen van kinderarbeid,
Aangemoedigd door de overweldigende steun voor het Verdrag inzake de rechten van het kind, waaruit de algemene bereidheid blijkt zich in te zetten voor de bevordering en bescherming van de rechten van het kind,
Het belang erkennend van de uitvoering van de bepalingen van het Actieprogramma ter voorkoming van de verkoop van kinderen, kinderprostitutie en kinderpornografie en de Verklaring en de Agenda van Stockholm, aangenomen op het Wereldcongres tegen de commerciële seksuele uitbuiting van kinderen, gehouden te Stockholm van 27 tot en met 31 augustus 1996, en andere ter zake dienende besluiten en aanbevelingen van relevante internationale organisaties,
Op passende wijze rekening houdend met het belang van de tradities en culturele waarden van ieder volk voor de bescherming en de harmonische ontplooiing van het kind,
Zijn het volgende overeengekomen:
Verdragpartijgroep