Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) 2018/848 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 834/2007
Artikel 22 Vaststelling van uitzonderlijke productievoorschriften
Geldend
Geldend vanaf 17-06-2018
- Bronpublicatie:
30-05-2018, PbEU 2018, L 150 (uitgifte: 14-06-2018, regelingnummer: 2018/848)
- Inwerkingtreding
17-06-2018
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
30-05-2018, PbEU 2018, L 150 (uitgifte: 14-06-2018, regelingnummer: 2018/848)
- Vakgebied(en)
Agrarisch recht (V)
Gezondheidsrecht / Voedsel- en warenkwaliteit
Dierenrecht / Dierenwelzijn
1.
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 54 gedelegeerde handelingen vast te stellen die deze verordening aanvullen door het vastleggen van:
- a)
de criteria om te bepalen of een situatie kan worden aangemerkt als rampzalige omstandigheden die voortvloeien uit ‘ongunstige weersomstandigheden’, ‘dierziekten’, een ‘milieuongeval’, een ‘natuurramp’ of een ‘rampzalige gebeurtenis’, in de zin van artikel 2, lid 1, respectievelijk onder h), i), j), k) en l), van Verordening (EU) nr. 1305/2013, alsmede vergelijkbare situaties;
- b)
specifieke voorschriften, waaronder eventueel afwijkingen van deze verordening, over hoe de lidstaten moeten omgaan met dergelijke rampzalige omstandigheden indien zij besluiten dit artikel toe te passen, en
- c)
specifieke voorschriften inzake de monitoring van en de rapportage met betrekking tot zulke gevallen.
Deze criteria en voorschriften zijn onderworpen aan de beginselen inzake biologische productie van hoofdstuk II.
2.
Indien een lidstaat een gebeurtenis formeel als een natuurramp als bedoeld in artikel 18, lid 3, of artikel 24, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1305/2013 heeft erkend, en die gebeurtenis het onmogelijk maakt de productievoorschriften van deze verordening na te leven, kan die lidstaat gedurende een beperkte periode, totdat de biologische productie kan worden hervat, afwijkingen van deze productievoorschriften toestaan, met inachtneming van de beginselen van hoofdstuk II en van de overeenkomstig lid 1 vastgestelde gedelegeerde handelingen.
3.
De lidstaten kunnen overeenkomstig de in lid 1 bedoelde gedelegeerde handeling maatregelen nemen om de biologische productie bij rampzalige omstandigheden voort te zetten of te hervatten.