Einde inhoudsopgave
Omgevingsbesluit - Nota van toelichting
§ 10.6.1 Aanvraag en werking omgevingsvergunning
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2024
- Bronpublicatie:
03-07-2018, Stb. 2018, 290 (uitgifte: 31-08-2018, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-01-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
05-04-2023, Stb. 2023, 113 (uitgifte: 07-04-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Omgevingsrecht / Algemeen
Omgevingsrecht / Omgevingswet
Artikel 10.21 (aanvraag wateractiviteiten los) [artikel 5.7, tweede lid, van de Omgevingswet]
In dit artikel zijn op grond van artikel 5.7, tweede lid, van de Omgevingswet alle wateractiviteiten aangewezen als gevallen waarin de omgevingsvergunning los moet worden aangevraagd van de omgevingsvergunning voor andere activiteiten als bedoeld in de artikelen 5.1 en 5.4 van de Omgevingswet.
De scheiding tussen wateractiviteiten en andere activiteiten volgt al uit de Omgevingswet. Waterschappen kunnen als functionele bestuursorganen geen bevoegdheden uitoefenen die buiten hun takenpakket vallen, en hadden zonder deze scheiding dus nooit kunnen besluiten op meervoudige aanvragen waarbij andere dan wateractiviteiten zijn betrokken. Met dit artikel is aangesloten bij de regelgeving in de Waterwet en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, waarin een vergelijkbare ‘knip’ tussen wateractiviteiten en andere activiteiten was opgenomen. Wel geldt op grond van artikel 16.7 van de Omgevingswet in veel gevallen verplichte coördinatie tussen de vergunning voor wateractiviteiten en de vergunning voor de milieubelastende activiteit.
Artikel 10.22 (informatie omgevingsvergunning milieubelastende activiteit) [artikel 16.88, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet]
Dit artikel is een voortzetting van artikel 6.11, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht. In dit artikel wordt artikel 26, eerste lid, van de richtlijn industriële emissies geïmplementeerd.
In het tweede lid is beschreven op welke momenten het bevoegd gezag informatie moet verstrekken. Die momenten zijn afhankelijk van het moment waarop de informatie kenbaar is voor het publiek. Op grond hiervan kan het publiek van de andere staat opmerkingen maken voordat het bevoegd gezag een definitief besluit neemt. Bij de implementatie is aangesloten bij de Algemene wet bestuursrecht. In tegenstelling tot de reguliere procedure (tweede lid, onder a) wordt bij de uitgebreide procedure (tweede lid, onder b) op een later moment informatie kenbaar gemaakt. Namelijk pas op het moment waarop het ontwerpbesluit en de daarbij behorende stukken ter inzage worden gelegd in plaats van het moment waarop kennis wordt gegeven van de aanvraag. Wie het bevoegd gezag is om een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit te verlenen, is geregeld in afdeling 4.1 van dit besluit.
In het derde lid wordt artikel 8, eerste lid, onderdeel b, van de richtlijn winningsafval geïmplementeerd. Dit is de verplichting dat het publiek ervan moet kennis kunnen nemen dat overleg tussen de lidstaten zal plaatsvinden over een aanvraag voor een Nederlandse winningsafvalvoorziening categorie A, die grensoverschrijdende milieueffecten in het buurland kan veroorzaken. Het begrip ‘winningsafvalvoorziening categorie A’ is in het Besluit kwaliteit leefomgeving gedefinieerd. Het gaat om een winningsafvalvoorziening, die door het bevoegd gezag is ingedeeld in categorie A, in overeenstemming met de criteria gesteld in bijlage III bij de richtlijn winningsafval en de criteria bedoeld in de artikelen 1 tot en met 9 van de beschikking indeling winningsafvalvoorzieningen. Dit artikellid is een voortzetting van de regeling onder artikel 13.12 van de Wet milieubeheer.
In het vierde lid wordt artikel 26, vierde lid, van de richtlijn industriële emissies geïmplementeerd. Op grond van deze bepaling zorgt het bevoegd gezag voor verstrekking van het besluit op de aanvraag aan de betrokken partijen in de andere staat.
Artikel 10.23 (termijnstelling in omgevingsvergunning) [artikel 5.36, vijfde lid, van de Omgevingswet]
In het eerste lid is op grond van artikel 5.36, vijfde lid, van de Omgevingswet één geval aangewezen waarin het bevoegd gezag verplicht is een termijn aan de omgevingsvergunning voor een aflopende activiteit te verbinden na afloop waarvan de vergunninghouder de vóór de verlening van de vergunning bestaande toestand moet hebben hersteld. Daarbij wordt ook de maximale duur van de termijn bepaald. Deze termijn is vijftien jaar. Het tweede lid bepaalt dat als de aanvankelijk gestelde termijn korter is dan vijftien jaar, de termijn kan worden verlengd tot ten hoogste vijftien jaar.
Het geval waar het hier om gaat, dat ook in artikel 5.16 van het Besluit omgevingsrecht al was aangewezen als geval waarin een termijn als hier bedoeld moet worden gesteld, betreft een omgevingsvergunning voor het bouwen van een tijdelijk bouwwerk. Op grond van artikel 1.1 van dit besluit, in samenhang met bijlage I bij dit besluit, wordt hieronder verstaan een tijdelijk bouwwerk als bedoeld in het Besluit bouwwerken leefomgeving. Dit is een bouwwerk met een instandhoudingstermijn van ten hoogste vijftien jaar op dezelfde locatie. Een tijdelijk bouwwerk mag op grond van artikel 4.8, eerste lid, van het Besluit bouwwerken leefomgeving voldoen aan het kwaliteitsniveau voor bestaande bouw. Dit kwaliteitsniveau ligt dus lager dan het reguliere kwaliteitsniveau voor nieuwbouw. Om die reden dient te worden verzekerd dat een tijdelijk bouwwerk dat op dat lagere niveau is gebouwd, na ten hoogste vijftien jaar wordt verwijderd. Wil men na vijftien jaar het bouwwerk toch langer op de locatie aanwezig laten zijn, dan is hiervoor een nieuwe omgevingsvergunning nodig, in het kader waarvan zal moeten worden voldaan aan het nieuwbouwniveau uit het Besluit bouwwerken leefomgeving. Voor het bouwwerk kan op die locatie dus niet opnieuw een omgevingsvergunning worden verleend waarbij alleen getoetst wordt aan het niveau voor bestaande bouw. Evenmin kan worden volstaan met een omgevingsvergunning voor de verbouw van het bouwwerk, waarbij het in het Besluit bouwwerken leefomgeving opgenomen (veelal lagere) verbouwniveau als uitgangspunt wordt gehanteerd.
Over het verbinden van termijnen aan een omgevingsvergunning wordt tot slot in algemene zin opgemerkt dat dit uiteraard dient te gebeuren op grondslag van de aanvraag. Het is immers een algemeen bestuursrechtelijk uitgangspunt dat een bevoegd gezag dient te beslissen op de aanvraag zoals door de aanvrager ingediend en eventueel door hem, op zijn verzoek of met zijn instemming, is aangepast. Als de aanvraag geen grondslag biedt voor het kunnen opnemen van een termijn, terwijl het bevoegd gezag dat wel noodzakelijk acht, dient de vergunning te worden geweigerd.