Einde inhoudsopgave
Verordening (EG) nr. 543/2008 houdende uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad wat betreft de handelsnormen voor vlees van pluimvee
Artikel 16
Geldend
Geldend vanaf 07-07-2008
- Bronpublicatie:
16-06-2008, PbEU 2008, L 157 (uitgifte: 17-06-2008, regelingnummer: 543/2008)
- Inwerkingtreding
07-07-2008
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
16-06-2008, PbEU 2008, L 157 (uitgifte: 17-06-2008, regelingnummer: 543/2008)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Algemeen
Agrarisch recht (V)
Ondernemingsrecht / Economische ordening
1.
Slachterijen dienen geregeld, ten minste een keer per arbeidsperiode van acht uur, volgens bijlage IX te controleren hoeveel water wordt geabsorbeerd, dan wel een controle volgens bijlage VI uit te voeren.
Wanneer uit die controles blijkt dat de waterabsorptie groter is dan het totale watergehalte dat krachtens deze verordening is toegestaan, rekening houdend met de waterabsorptie in de niet-gecontroleerde fasen van de bewerking van de pluimveekarkassen, en in elk geval wanneer de waterabsorptie groter is dan de in bijlage IX, punt 10, of in bijlage VI, punt 7, bedoelde waarden, brengen de slachterijen onmiddellijk de nodige wijzigingen aan in het bewerkingssysteem.
2.
In alle gevallen als bedoeld in lid 1, tweede alinea, en in elk geval ten minste een keer per twee maanden, wordt in elke slachterij steekproefsgewijs het in artikel 15, lid 1, bedoelde watergehalte van bevroren en diepgevroren kuikens en kippen gecontroleerd, waarbij de bevoegde autoriteit van de lidstaat bepaalt of de controle volgens bijlage VI of bijlage VII plaatsvindt. Deze controles hoeven niet te worden verricht wanneer het gaat om karkassen waarvoor ten genoegen van de bevoegde autoriteit is aangetoond dat zij uitsluitend voor uitvoer bestemd zijn.
3.
De in de leden 1 en 2 bedoelde controles worden verricht door of onder verantwoordelijkheid van de bevoegde autoriteit.
De bevoegde autoriteit kan, in specifieke gevallen, de bepalingen van lid 1 — en met name het bepaalde in bijlage IX, punten 1 en 10 — en van lid 2 van dit artikel voor een bepaalde slachterij stringenter toepassen, wanneer dit noodzakelijk blijkt om ervoor te zorgen dat het krachtens deze verordening toegestane totale watergehalte niet wordt overschreden.
Telkens wanneer een partij bevroren of diepgevroren vlees van pluimvee geacht wordt niet aan deze verordening te voldoen, gaan de bevoegde autoriteiten slechts op de in lid 2 bedoelde minimumcontrolefrequentie over nadat drie achtereenvolgende overeenkomstig bijlage VI of VII uitgevoerde controles van monsters van drie verschillende productiedagen, verspreid over maximaal vier weken, negatief blijken te zijn. De controlekosten worden door de betrokken slachterij gedragen.
4.
Wanneer bij luchtkoeling de uitkomsten van de in de leden 1 en 2 bedoelde controles zes maanden lang in overeenstemming zijn met de in de bijlagen VI tot en met IX vastgestelde normen, mag de frequentie van de in lid 1 bedoelde controles tot eenmaal per maand worden verminderd. Wordt niet langer voldaan aan de normen van deze bijlagen, dan worden de controles opnieuw overeenkomstig de in lid 1 vastgestelde frequentie verricht.
5.
Indien uit de in lid 2 bedoelde controles blijkt dat de toegestane maxima zijn overschreden, wordt de betrokken partij geacht niet aan deze verordening te voldoen. In dat geval kan de slachterij vragen een tegenanalyse in het referentielaboratorium van de lidstaat te verrichten met gebruikmaking van een door de bevoegde autoriteit van die lidstaat te kiezen methode. De kosten van de tegenanalyse zijn voor rekening van de houder van de partij.
6.
Wanneer, eventueel na bovenbedoelde tegenanalyse, blijkt dat de betrokken partij niet aan deze verordening voldoet, neemt de bevoegde autoriteit adequate maatregelen om ervoor te zorgen dat de partij toch in de Gemeenschap in de handel kan worden gebracht, doch alleen op voorwaarde dat zowel de individuele verpakkingen als de bulkverpakkingen van de betrokken karkassen door de slachterij onder toezicht van de bevoegde autoriteit worden gemerkt met een banderol of etiket waarop in rode hoofdletters ten minste een van de in bijlage X genoemde vermeldingen is aangebracht.
De in de eerste alinea bedoelde partij blijft onder toezicht van de bevoegde autoriteit totdat zij is behandeld overeenkomstig het bepaalde in dit lid, of totdat zij een andere bestemming heeft gekregen. Wanneer ten genoegen van de bevoegde autoriteit wordt aangetoond dat de in de eerste alinea bedoelde partij voor uitvoer bestemd is, treft de bevoegde autoriteit de nodige maatregelen om te voorkomen dat de betrokken partij binnen de Gemeenschap in de handel wordt gebracht.
De in de eerste alinea bedoelde vermeldingen worden aangebracht op een in het oog springende plaats, op zodanige wijze dat zij gemakkelijk zichtbaar en duidelijk leesbaar zijn en niet kunnen worden uitgewist. Zij mogen niet verborgen, minder duidelijk of onderbroken worden door andere vermeldingen of illustraties. Op individuele verpakkingen moeten de letters ten minste 1 cm hoog zijn, op bulkverpakkingen ten minste 2 cm.