Einde inhoudsopgave
Vissersvaartuigenbesluit 2002
Artikel 7.5 Aantallen en typen groepsreddingsmiddelen en hulpverleningsboten
Geldend
Geldend vanaf 20-02-2002
- Bronpublicatie:
11-01-2002, Stb. 2002, 60 (uitgifte: 19-02-2002, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
20-02-2002
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
11-01-2002, Stb. 2002, 60 (uitgifte: 19-02-2002, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht / Zeevervoer
1.
Elk vaartuig is voorzien van ten minste twee groepsreddingsmiddelen.
2.
Vaartuigen met een lengte van 75 meter of meer voldoen met betrekking tot het aantal, de capaciteit en het type van het groepsreddingsmiddel en de hulpverleningsboot ten minste aan de volgende eisen:
- a.
de vaartuigen zijn aan weerszijden voorzien van een groepsreddingsmiddel of van groepsreddingsmiddelen die gezamenlijk voldoende ruimte bieden voor het totaal aantal opvarenden. Indien het vaartuig voldoet aan de eisen betreffende waterdichte indeling, lekstabiliteit en brandbescherming zoals bepaald in artikel 3.14 en in hoofdstuk 5, en het Hoofd van de Scheepvaartinspectie van mening is dat een vermindering van het aantal groepsreddingsmiddelen geen invloed heeft op de veiligheid, kan hij deze vermindering toestaan mits de totale capaciteit van de groepsreddingsmiddelen aan elke zijde van het vaartuig voldoende is om ruimte te bieden aan ten minste de helft van het aantal opvarenden. Bovendien zijn dan ook reddingsvlotten aanwezig die gezamenlijk plaats bieden aan ten minste de helft van het aantal opvarenden;
- b.
zij beschikken over een hulpverleningsboot, tenzij het vaartuig is voorzien van een reddingsboot die voldoet aan de eisen voor een hulpverleningsboot en die na de reddingsoperatie weer terug aan boord geplaatst kan worden.
3.
Vaartuigen waarvan de lengte minder dan 75 meter, maar 45 meter of meer bedraagt, voldoen aan de volgende voorschriften:
- a.
aan elke zijde bevinden zich groepsreddingsmiddelen die voldoende ruimte bieden voor ten minste het totaal aantal opvarenden, en
- b.
zij beschikken over een hulpverleningsboot, tenzij het vaartuig is uitgerust met een groepsreddingsmiddel dat na een reddingsoperatie weer terug aan boord geplaatst kan worden.
3bis.
Vaartuigen waarvan de lengte minder dan 45 meter bedraagt, zijn uitgerust met:
- a.
groepsreddingsmiddelen die gezamenlijk voldoende ruimte bieden aan ten minste 200% van het totaal aantal opvarenden. Een voldoende aantal van de reddingsboten en -vlotten dat ten minste het totale aantal opvarenden kan opnemen, kan aan beide zijden van het vaartuig te water worden gelaten, en
- b.
een hulpverleningsboot, tenzij het Hoofd van de Scheepvaartinspectie ervan overtuigd is dat vanwege de afmetingen en manoeuvreerbaarheid van het vaartuig, de direct aanwezige opsporings- en reddingsfaciliteiten vanaf de wal en de meteorologische waarschuwingssystemen alsmede vanwege de werkzaamheden van het vaartuig in vaargebieden die niet zijn blootgesteld aan zwaar weer of vanwege de werkzaamheden van het vaartuig die aan een bepaald jaargetijde zijn gebonden, de aanwezigheid van een dergelijke boot niet noodzakelijk is.
4.
In plaats van te voldoen aan de eisen van het tweede lid, onder a, het derde lid, onder a, en lid 3bis, onder a, kunnen vaartuigen zijn voorzien van een of meerdere reddingsboten van het vrije-valtype die via het achterschip te water worden gelaten en voldoende capaciteit bezitten voor het totale aantal opvarenden en van reddingsvlotten van voldoende capaciteit voor het totale aantal opvarenden.
5.
Het aantal reddingsboten en hulpverleningsboten waarover een vaartuig beschikt is zodanig dat bij volledige verlating van het vaartuig elke reddingsboot en elke hulpverleningsboot niet meer dan negen reddingsvlotten zal moeten bijeenbrengen.
6.
Het groepsreddingsmiddel en de hulpverleningsboot voldoen aan het voor hun bepaalde in de artikelen 7.17 tot en met 7.23.