Einde inhoudsopgave
Vissersvaartuigenbesluit 2002
Artikel 7.10 Reddingsboeien
Geldend
Geldend vanaf 20-02-2002
- Bronpublicatie:
11-01-2002, Stb. 2002, 60 (uitgifte: 19-02-2002, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
20-02-2002
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
11-01-2002, Stb. 2002, 60 (uitgifte: 19-02-2002, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht / Zeevervoer
1.
Vaartuigen hebben ten minste het volgende aantal reddingsboeien die voldoen aan het bepaalde in artikel 7.27, eerste lid, aan boord:
- a.
acht reddingsboeien voor vaartuigen waarvan de lengte 75 meter of meer bedraagt;
- b.
zes reddingsboeien voor vaartuigen waarvan de lengte minder dan 75 meter, doch 45 meter of meer bedraagt;
- c.
vier reddingsboeien voor vaartuigen waarvan de lengte minder dan 45 meter bedraagt.
2.
Ten minste de helft van het totaal aantal reddingsboeien als voorgeschreven in het eerste lid is voorzien van een zelfontbrandend licht dat voldoet aan het bepaalde in artikel 7.27, tweede lid.
3.
Ten minste twee van de reddingsboeien met zelfontbrandend licht als voorgeschreven in het tweede lid zijn voorzien van een zelfwerkend rooksignaal dat voldoet aan het bepaalde in artikel 7.27, derde lid, en deze kunnen, voorzover uitvoerbaar, vanaf de brug snel ontkoppeld worden.
4.
Aan iedere zijde van het vaartuig is ten minste een reddingsboei voorzien van een drijvende reddingslijn die voldoet aan het bepaalde in artikel 7.27, vierde lid, met een lengte van tenminste 30 meter of tweemaal de hoogte waarop de reddingsboei geplaatst is boven de laagst gelegen lastlijn van het vaartuig in het zeewater, welke van beide het grootste is. Deze reddingsboeien mogen niet zijn voorzien van een zelfontbrandend licht.
5.
Reddingsboeien zijn zodanig geplaatst dat ze voor iedereen vrij toegankelijk zijn, dat zij snel overboord kunnen worden geworpen en dat ze niet op een of andere manier permanent zijn vastgezet.