Einde inhoudsopgave
Vissersvaartuigenbesluit 2002
Artikel 7.16 Gereedheid voor gebruik, onderhoud en inspecties
Geldend
Geldend vanaf 20-02-2002
- Bronpublicatie:
11-01-2002, Stb. 2002, 60 (uitgifte: 19-02-2002, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
20-02-2002
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
11-01-2002, Stb. 2002, 60 (uitgifte: 19-02-2002, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht / Zeevervoer
1. Gereedheid voor gebruik
Voordat het vaartuig de haven verlaat en gedurende de gehele reis verkeren alle reddingsmiddelen in goede staat en zijn ze voor onmiddellijk gebruik gereed.
2. Onderhoud
a.
Er zijn instructies voor het onderhoud aan boord van de reddingsmiddelen, die zijn goedgekeurd door het Hoofd van de Scheepvaartinspectie, en het onderhoud wordt dienovereenkomstig uitgevoerd.
b.
In plaats van die instructies kan het Hoofd van de Scheepvaartinspectie een voor het vaartuig opgesteld onderhoudsprogramma toestaan.
3. Onderhoud van lopers
Lopers die bij het afvieren van de reddingsmiddelen worden gebruikt, worden met tussenpozen van niet meer dan 30 maanden gekeerd en worden vernieuwd wanneer ze gebreken vertonen dan wel na niet meer dan 5 jaar.
4. Reserveonderdelen en gereedschap voor reparatie
Voor de groepsreddingsmiddelen en hun onderdelen die onderhevig zijn aan uitzonderlijke slijtage of aantasting en die regelmatig vervangen dienen te worden, zijn aan boord reserveonderdelen en gereedschap voor reparatie aanwezig.
5. Wekelijkse inspectie
De volgende tests en inspecties worden wekelijks uitgevoerd:
- a.
een visuele inspectie van alle groepsreddingsmiddelen, hulpverleningsboten en middelen voor tewaterlating, teneinde zeker te stellen dat deze gereed zijn voor onmiddellijk gebruik,
- b.
het laten draaien van de motoren in alle reddingsboten en hulpverleningsboten in voor- en achteruitstand in totaal gedurende ten minste 3 minuten, mits de omgevingstemperatuur hoger is dan de minimumtemperatuur die is vereist om de motor te kunnen starten, en
- c.
het beproeven van de algemene alarminstallatie.
6. Maandelijkse inspecties
Een inspectie van de reddingsmiddelen met inbegrip van de uitrusting van de reddingsboot wordt maandelijks uitgevoerd, waarbij gebruik wordt gemaakt van een controlelijst teneinde zeker te stellen dat de middelen en de uitrusting volledig zijn en in goede staat verkeren. Een verslag van de inspectie wordt in het scheepsdagboek opgenomen.
7. Keuring van automatisch opblaasbare reddingsvlotten, opblaasbare reddingsgordels en hulpverleningsboten in opgeblazen toestand
a.
Ieder automatisch opblaasbaar reddingsvlot en de daarbij behorende medische uitrusting en iedere automatisch opblaasbare reddingsgordel wordt gekeurd:
- 1°
met tussenpozen van ten hoogste 12 maanden. In bijzondere gevallen kan het Hoofd van de Scheepvaartinspectie deze periode verlengen tot ten hoogste 17 maanden;
- 2°
in Nederland bij een door het Hoofd van de Scheepvaartinspectie erkend keuringsstation en in het buitenland in een door de overheid aldaar erkend keuringsstation dat vanwege de fabrikant bevoegd is verklaard om deze keuringen te verrichten, beschikt over adequate keuringsfaciliteiten en alleen goed opgeleid personeel in dienst heeft.
b.
Alle reparaties en onderhoud aan hulpverleningsboten in opgeblazen toestand wordt uitgevoerd overeenkomstig de aanwijzingen van de fabrikant. Noodreparaties mogen aan boord van het vaartuig worden uitgevoerd, maar permanente reparaties worden uitgevoerd in een erkend keuringsstation als bedoeld onder a, 2°.
8. Periodieke keuring van hydrostatische ontkoppelingsmechanismen
Wegwerp hydrostatische ontkoppelingsmechanismen worden vervangen wanneer de vervaldatum is verstreken. Andere hydrostatische ontkoppelingsmechanismen worden gekeurd:
- 1°
met tussenpozen van ten hoogste 12 maanden. In bijzondere gevallen kan het Hoofd van de Scheepvaartinspectie deze periode verlengen tot 17 maanden;
- 2°
bij een keuringsstation dat erkend is om te keuren, beschikt over adequate keuringsfaciliteiten en alleen goed opgeleid personeel in dienst heeft.
9.
Indien het vaartuig door de wijze van vissen moeilijk kan voldoen aan het bepaalde in het zevende en achtste lid kan het Hoofd van de Scheepvaartinspectie deze periode verlengen tot 24 maanden, mits is aangetoond dat de middelen zodanig geconstrueerd en geplaatst zijn dat zij in aanvaardbare conditie blijven tot de eerstvolgende keuring.