Einde inhoudsopgave
Natuurschoonwet 1928
Artikel 8 [Gehele of gedeeltelijke invordering van de rechten van successie, van schenking en van overgang]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2010
- Bronpublicatie:
17-12-2009, Stb. 2009, 564 (uitgifte: 23-12-2009, kamerstukken: 31930)
- Inwerkingtreding
01-01-2010
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
17-12-2009, Stb. 2009, 564 (uitgifte: 23-12-2009, kamerstukken: 31930)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
- Vakgebied(en)
Schenk- en erfbelasting / Natuurschoonwet
1.
In het geval waarin een beschikking is genomen als bedoeld in artikel 3a, eerste lid, dan wel indien binnen een tijdvak van 25 jaren na het overlijden of de schenking zich één van de in artikel 3, derde, vierde en zevende lid, genoemde gevallen voordoet, wordt de belasting — waarvan ingevolge artikel 7, eerste lid, invordering achterwege is gebleven — alsnog ingevorderd, verminderd met de reeds op grond van artikel 8a ingevorderde belasting.
2.
Indien een van de in het eerste lid bedoelde gevallen zich heeft voorgedaan met betrekking tot een gedeelte van de onroerende zaak, wordt de belasting herrekend naar de helft van de waarde in het economische verkeer (of, voor zover de onroerende zaak volgens goedgekeurde regelen blijft opengesteld, de op nihil gestelde waarde in het economische verkeer), ten dage, waarop zich één van die gevallen heeft voorgedaan, aan de onroerende zaak, voor zover die als landgoed blijft aangemerkt, overeenkomstig artikel 7, eerste lid, toe te kennen, vermeerderd met de waarde in het economische verkeer, welke op dat tijdstip ingevolge artikel 21 van de Successiewet 1956 aan het overige gedeelte van de onroerende zaak, met inbegrip van het gevelde opgaande hout, moet worden toegekend, zonder dat de som van die waarden de in artikel 7, tweede lid, eerstbedoelde waarde te boven gaat. In dat geval wordt de aldus herrekende belasting, verminderd met de reeds ingevorderde belasting alsnog ingevorderd. Teruggave van belasting heeft deze bepaling niet tengevolge.
3.
Indien door Onze Ministers wordt beslist, dat, te rekenen van een tijdstip, liggende binnen een tijdvak van 25 jaren na het overlijden of de schenking, de onroerende zaak niet langer volgens goedgekeurde regelen is opengesteld, en de vorige twee leden niet van toepassing zijn, vindt alsnog invordering plaats van de belasting berekend naar de helft van de in artikel 7, eerste lid, bedoelde waarde in het economische verkeer, verminderd met de reeds ingevorderde belasting.
4.
Indien het in het vorige lid bedoelde geval zich voordoet ten aanzien van een gedeelte van de onroerende zaak en het tweede lid niet van toepassing is, wordt de belasting herrekend naar de op nihil gestelde waarde in het economische verkeer, op het in het vorige lid bedoelde tijdstip aan de onroerende zaak, voor zover die volgens goedgekeurde regelen blijft opengesteld, overeenkomstig artikel 7, eerste lid, toe te kennen, vermeerderd met de helft van de waarde in het economische verkeer, welke op dat tijdstip ingevolge laatstgemelde bepaling aan het overige gedeelte van de onroerende zaak moet worden toegekend, zonder dat deze som de in artikel 7, eerste lid, bedoelde waarde te boven gaat. De aldus herrekende belasting, verminderd met de reeds ingevorderde belasting, wordt alsnog ingevorderd. Teruggave van belasting heeft deze bepaling niet tengevolge.
5.
Indien één van de gevallen, in dit artikel bedoeld, zich voordoet, zijn zij, die tot het doen van aangifte van de verkrijging zijn of waren gehouden, verplicht binnen twee maanden, nadat zij daartoe schriftelijk door de inspecteur zijn uitgenodigd, bij nadere aangifte de gegevens te verstrekken, welke voor de invordering of herrekening ingevolge dit artikel nodig zijn, voor zover deze nog niet aan de inspecteur bekend zijn. Artikel 11 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is van toepassing. Het bedrag van de in te vorderen belasting wordt bij aanslag vastgesteld.
6.
Op het bedrag van de belasting, dat ingevolge artikel 7, eerste lid, niet wordt ingevorderd, blijft Hoofdstuk V van de Invorderingswet 1990 van toepassing. De aldaar bedoelde rente wordt evenwel slechts in rekening gebracht over en tegelijk met de belasting, waarvan op grond van dit artikel alsnog invordering plaatsheeft.
7.
Onze Minister van Financiën kan in bijzondere gevallen beslissen, dat de vorige bepalingen van dit artikel geheel of gedeeltelijk buiten toepassing blijven.