Einde inhoudsopgave
Natuurschoonwet 1928
Artikel 2 [Aanvraag om rangschikking; eisen; gevolg]
Geldend
Geldend vanaf 22-12-2009
- Bronpublicatie:
03-12-2009, Stb. 2009, 542 (uitgifte: 21-12-2009, kamerstukken: 31844)
- Inwerkingtreding
22-12-2009
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
03-12-2009, Stb. 2009, 542 (uitgifte: 21-12-2009, kamerstukken: 31844)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
- Vakgebied(en)
Schenk- en erfbelasting / Natuurschoonwet
1.
De eigenaar die zijn onroerende zaak wenst aangemerkt te zien als een landgoed, doet aan Onze Ministers een daartoe strekkend verzoek dat wordt ingediend bij Onze Minister.
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot:
- a.
de wijze van indiening van een verzoek als bedoeld in het eerste lid en de besluitvorming daarover, en
- b.
de omstandigheden waaronder een verzoek uitsluitend kan worden ingediend in samenhang met eenzelfde verzoek dat door de eigenaar van een aangrenzende onroerende zaak wordt ingediend.
3.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt bepaald welke bescheiden, naast een beschrijving van de karakteristieke verschijningsvorm van de onroerende zaak alsmede uittreksels uit de basisregistratie kadaster, bij het verzoek moeten worden overgelegd en worden regels gesteld betreffende de inhoud van die beschrijving en van die andere bescheiden.
4.
Onze Ministers beslissen op het verzoek bij gezamenlijke beschikking.
5.
Indien aan het verzoek wordt voldaan, wordt de onroerende zaak als een landgoed aangemerkt met ingang van het tijdstip waarop het verzoek bij Onze Minister is ingekomen.