Einde inhoudsopgave
Natuurschoonwet 1928
Artikel 7 [Faciliteit voor de rechten van successie, van schenking en van overgang]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2013
- Bronpublicatie:
22-12-2011, Stb. 2011, 639 (uitgifte: 29-12-2011, kamerstukken: 33003)
- Inwerkingtreding
01-01-2013
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
22-12-2011, Stb. 2011, 639 (uitgifte: 29-12-2011, kamerstukken: 33003)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
- Vakgebied(en)
Schenk- en erfbelasting / Natuurschoonwet
1.
Indien tot een verkrijging in de zin van de Successiewet 1956 een onroerende zaak behoort, die is aangemerkt als een landgoed, vindt — mits aan de in het volgende lid gestelde voorwaarden is voldaan — geen invordering plaats van het verschil tussen de volgens de aanslag verschuldigde schenkbelasting onderscheidenlijk erfbelasting en de belasting, welke verschuldigd zou zijn, indien de onroerende zaak wordt gesteld op de helft van de waarde in het economische verkeer, welke op het tijdstip van de verkrijging aan de zaak zou moeten worden toegekend, in geval daarop de last rustte om het gedurende een tijdvak van 25 jaren als zodanig in stand te houden en geen opgaand hout te vellen, dan volgens de regels van normaal bosbeheer noodzakelijk of gebruikelijk is. Voor zover het landgoed overeenkomstig door Onze Ministers goedgekeurde regelen voor het publiek is opengesteld, wordt, in afwijking in zoverre van de vorige volzin, de waarde van dat landgoed gesteld op nihil.
2.
Het vorige lid is slechts van toepassing, indien in de aangifte behalve de naar artikel 21 van de voormelde wet bepaalde waarde in het economische verkeer worden opgegeven de in dat lid bedoelde waarde in het economische verkeer en de in artikel 2, vierde lid, bedoelde beschikking, zomede, indien en voor zover het een opengesteld landgoed betreft, de beschikking, waarbij de regelen voor de openstelling zijn goedgekeurd.
3.
Het in het eerste lid bepaalde geldt ook, indien de hiervoor bedoelde beschikkingen op verzoek van de verkrijgers eerst na het overlijden of de schenking zijn afgegeven.
4.
Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover het een verkrijging in de zin van de Successiewet 1956 betreft door degene die in de vijf jaren voorafgaande aan de verkrijging de onroerende zaak onder bezwarende titel heeft overgedragen en, gedurende die periode van vijf jaren, voor een verkrijging door zijn rechtsopvolgers onder algemene titel.
5.
In het aanslagbiljet wordt behalve van het bedrag van de aanslag melding gemaakt van het bedrag van de terstond invorderbare belasting. De vaststelling van laatstbedoeld bedrag wordt voor de toepassing van de wettelijke bepalingen betreffende de schenk- en erfbelasting en de regeling inzake belastingrente beschouwd als de oplegging van een aanslag.