Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) 2021/1119 tot vaststelling van een kader voor de verwezenlijking van klimaatneutraliteit, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 401/2009 en Verordening (EU) 2018/1999
Artikel 4 Tussentijdse klimaatdoelstellingen van de Unie
Geldend
Geldend vanaf 20-07-2021
- Bronpublicatie:
30-06-2021, PbEU 2021, L 243 (uitgifte: 09-07-2021, regelingnummer: 2021/1119)
- Inwerkingtreding
20-07-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
30-06-2021, PbEU 2021, L 243 (uitgifte: 09-07-2021, regelingnummer: 2021/1119)
- Vakgebied(en)
Milieurecht / Lucht
EU-recht / Algemeen
Milieurecht / Algemeen
Milieurecht / Milieubeheer en -beleid
Milieurecht / Energie
1.
Om de in artikel 2, lid 1, vastgestelde doelstelling inzake klimaatneutraliteit te bewerkstelligen, is de bindende klimaatdoelstelling van de Unie voor 2030 een reductie binnen de Unie van netto-broeikasgasemissies (emissies na aftrek van verwijderingen) van ten minste 55 % in 2030 ten opzichte van de niveaus van 1990.
Bij de verwezenlijking van de in de eerste alinea bedoelde doelstelling geven de betrokken instellingen van de Unie en de lidstaten prioriteit aan snelle en voorspelbare emissiereducties en verbeteren zij tegelijkertijd verwijderingen per natuurlijke put.
Om ervoor te zorgen dat tot 2030 voldoende mitigatie-inspanningen worden geleverd, wordt, voor de toepassing van deze verordening en onverminderd de in lid 2 bedoelde evaluatie van Uniewetgeving, de bijdrage van nettoverwijderingen aan de klimaatdoelstelling van de Unie voor 2030 beperkt tot 225 miljoen ton CO2-equivalent. Om de koolstofputten van de Unie uit te breiden in overeenstemming met de doelstelling om uiterlijk in 2050 klimaatneutraliteit te bereiken, streeft de Unie ernaar in 2030 een hoger volume nettokoolstofputten te bereiken.
2.
Uiterlijk op 30 juni 2021 evalueert de Commissie relevante Uniewetgeving om de verwezenlijking van de in lid 1 van dit artikel vastgestelde doelstelling en de in artikel 2, lid 1, genoemde doelstelling inzake klimaatneutraliteit mogelijk te maken en neemt zij de nodige maatregelen in overweging, waaronder de vaststelling van wetgevingsvoorstellen, overeenkomstig de Verdragen.
In het kader van de in de eerste alinea bedoelde evaluatie en toekomstige evaluaties beoordeelt de Commissie met name of er op grond van het Unierecht passende instrumenten en stimulansen beschikbaar zijn om de vereiste investeringen in te zetten en stelt zij waar nodig maatregelen voor.
Na vaststelling van de wetgevingsvoorstellen door de Commissie houdt de Commissie toezicht op de wetgevingsprocedures voor de verschillende voorstellen en kan zij aan het Europees Parlement en de Raad verslag uitbrengen over de vraag of de verwachte uitkomst van deze wetgevingsprocedures, samen in overweging genomen, de in lid 1 genoemde doelstelling zou verwezenlijken. Indien de verwachte uitkomst geen resultaat zou opleveren dat in overeenstemming is met de in lid 1 genoemde doelstelling, kan de Commissie de nodige maatregelen nemen, waaronder de vaststelling van wetgevingsvoorstellen, in overeenstemming met de Verdragen.
3.
Met het oog op de verwezenlijking van de in artikel 2, lid 1, van deze verordening genoemde doelstelling inzake klimaatneutraliteit wordt voor de hele Unie een klimaatdoelstelling voor 2040 vastgesteld. Daartoe stelt de Commissie uiterlijk zes maanden na de eerste ‘global stocktake’ bedoeld in artikel 14 van de Overeenkomst van Parijs, indien passend, op basis van een gedetailleerde effectbeoordeling een wetgevingsvoorstel vast tot wijziging van deze verordening om de klimaatdoelstelling van de Unie voor 2040 op te nemen, rekening houdend met de conclusies van de in de artikelen 6 en 7 van deze verordening bedoelde beoordelingen en de resultaten van de algemene inventarisatie.
4.
Bij het doen van haar wetgevingsvoorstel voor de in lid 3 bedoelde klimaatdoelstelling van de Unie voor 2040 publiceert de Commissie tegelijkertijd in een afzonderlijk verslag de geraamde indicatieve broeikasgasbegroting van de Unie voor de periode 2030–2050, gedefinieerd als het indicatieve totale volume van de nettobroeikasgasemissies (uitgedrukt als CO2-equivalent en met afzonderlijke informatie over emissies en verwijderingen) die naar verwachting in die periode zullen worden uitgestoten zonder de verbintenissen van de Unie uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs in gevaar te brengen. De geraamde indicatieve broeikasgasbegroting van de Unie is gebaseerd op de beste beschikbare wetenschappelijke kennis en houdt rekening met het advies van de adviesraad en, indien vastgesteld, met de relevante Uniewetgeving ter realisatie van de klimaatdoelstelling van de Unie voor 2030. De Commissie maakt ook de methodologie die ten grondslag ligt aan de geraamde indicatieve broeikasgasbegroting van de Unie bekend.
5.
Wanneer de Commissie overeenkomstig lid 3 de klimaatdoelstelling van de Unie voor 2040 voorstelt, houdt zij rekening met het volgende:
- a)
het beste beschikbare en meest recente wetenschappelijke bewijs, met inbegrip van de meest recente rapporten van de IPCC en de adviesraad;
- b)
de sociale, economische en milieueffecten, met inbegrip van de kosten van het uitblijven van maatregelen;
- c)
de noodzaak van een billijke en sociaal rechtvaardige transitie voor iedereen;
- d)
kosteneffectiviteit en economische efficiëntie;
- e)
concurrentievermogen van de economie van de Unie, in het bijzonder dat van kleine en middelgrote bedrijven en sectoren die het sterkst zijn blootgesteld aan koolstoflekkage;
- f)
beste beschikbare kosteneffectieve, veilige en schaalbare technologieën;
- g)
energie-efficiëntie en het beginsel ‘energie-efficiëntie eerst’, betaalbaarheid van energie en voorzieningszekerheid;
- h)
rechtvaardigheid en solidariteit tussen en binnen de lidstaten;
- i)
de noodzaak om de ecologische doeltreffendheid voor het milieu en de vooruitgang in de loop van de tijd te waarborgen;
- j)
de noodzaak om natuurlijke putten op lange termijn in stand te houden, te beheren en te verbeteren en de biodiversiteit te beschermen en te herstellen;
- k)
investeringsbehoeften en -kansen;
- l)
de internationale ontwikkelingen en inspanningen ter verwezenlijking van de langetermijndoelstellingen van de Overeenkomst van Parijs en de uiteindelijke doelstelling van het UNFCCC;
- m)
bestaande informatie over de in lid 4 bedoelde geraamde indicatieve broeikasgasbegroting van de Unie voor de periode 2030–2050.
6.
Binnen zes maanden na de in artikel 14 van de Overeenkomst van Parijs bedoelde tweede ‘global stocktake’ kan de Commissie voorstellen de klimaatdoelstelling van de Unie voor 2040 te herzien overeenkomstig artikel 11 van deze verordening.
7.
De bepalingen van dit artikel worden voortdurend geëvalueerd in het licht van de internationale ontwikkelingen en de inspanningen ter verwezenlijking van de langetermijndoelstellingen van de Overeenkomst van Parijs, onder meer met betrekking tot het resultaat van internationale besprekingen over gemeenschappelijke termijnen voor nationaal vastgestelde bijdragen.