Einde inhoudsopgave
Drinkwaterregeling
Artikel 10 Risicobeoordeling met meetprogramma en meetfrequentie voor drinkwaterbedrijven en collectieve watervoorzieningen waarvoor risicobeoordeling en risicobeheer van het watervoorzieningssysteem wordt vereist
Geldend
Geldend vanaf 21-12-2022
- Bronpublicatie:
17-11-2022, Stcrt. 2022, 30720 (uitgifte: 22-11-2022, regelingnummer: IENW/BSK-2022/260590)
- Inwerkingtreding
21-12-2022
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
07-12-2022, Stb. 2022, 524 (uitgifte: 20-12-2022, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Afhankelijke geldigheid
Treedt tegelijk in werking met het KB van 08-11-2022, Stb. 450.
- Vakgebied(en)
Ambtenarenrecht / Bezoldiging
Waterrecht (V)
Gezondheidsrecht / Voedsel- en warenkwaliteit
Mededingingsrecht / Toezicht en handhaving
1.
De eigenaar van een drinkwaterbedrijf of van een collectieve watervoorziening anders dan bedoeld in artikel 10a, beschikt over een daarop betrekking hebbend meetprogramma dat voldoet aan de van toepassing zijnde tabel of tabellen in bijlage 3, met inachtneming van het zesde tot en met negende lid, en dat bestaat uit het nemen en analyseren van verschillende watermonsters of het verrichten van metingen die in het kader van een doorlopend proces van controle worden geregistreerd. De eigenaar evalueert voortdurend het meetprogramma en past het aan naar aanleiding van de evaluatie of voorafgaand aan wijzigingen in de feitelijke situatie.
2.
Een meetprogramma als bedoeld in het eerste lid wordt jaarlijks of na tussentijdse wijziging ter goedkeuring voorgelegd aan de inspecteur in de door deze aangegeven vorm.
3.
De eigenaar, bedoeld in het eerste lid, onderzoekt het water in de frequentie en op de plaatsen zoals aangegeven is in het meetprogramma.
4.
Indien en voor zolang de eigenaar niet beschikt over een meetprogramma dat in overeenstemming is met het eerste lid dan wel niet beschikt over een goedgekeurd meetprogramma, verricht hij metingen overeenkomstig de in bijlage 3 bij deze regeling opgenomen tabellen.
5.
Voor micro-organismen, parasieten en stoffen die niet zijn genoemd in de tabellen I, II en III van bijlage A bij het besluit, verricht de eigenaar van een drinkwaterbedrijf of collectieve watervoorziening als bedoeld in het eerste lid metingen indien er redenen zijn om aan te nemen dat deze aanwezig zijn in aantallen per volume-eenheid of concentraties die nadelige gevolgen voor de volksgezondheid kunnen hebben.
6.
Op basis van de risicobeoordeling voor het watervoorzieningssysteem die op grond van de artikelen 15 en 46a van het besluit wordt vereist voor een drinkwaterbedrijf of die op grond van artikel 31 van het besluit wordt vereist voor een collectieve watervoorziening waarop niet een vrijstelling als bedoeld in artikel 32, eerste, tweede of derde lid, van het besluit van toepassing is, worden met inachtneming van het zevende tot en met negende lid de parameters en de meetfrequenties van de bewakings- en audit parameters zoals opgenomen in bijlage 3, tabel Ia, Ib, II, IIIa of IIIb bepaald.
7.
De toezichthouder kan op basis van de resultaten van de risicobeoordeling bepalen dat voor de eigenaar van een drinkwaterbedrijf of collectieve watervoorziening als bedoeld in het eerste lid, de lijst van bewakings- en auditparameters, genoemd in bijlage 3, tabel Ia, Ib, IIIa of IIIb, wordt uitgebreid of dat de bemonsteringsfrequenties, genoemd in bijlage 3, tabel II, IIIa of IIIb, worden verhoogd indien:
- a.
de lijst van parameters in bijlage 3, tabel Ia of tabel Ib of de frequenties in bijlage 3, tabel II, IIIa of IIIb, niet volstaat om te voldoen aan de verplichtingen om te controleren dat wordt voldaan aan de kwaliteitseisen, bedoeld in de artikelen 13 en 13a van het besluit;
- b.
bijkomende controle is vereist voor stoffen of micro-organismen waarvoor geen parameterwaarden zijn vastgesteld in bijlage A bij het besluit, indien er reden is om aan te nemen dat deze stoffen of micro-organismen aanwezig zijn in hoeveelheden of aantallen die gevaar voor de volksgezondheid kunnen opleveren, of
- c.
de nodige waarborgen moeten worden geleverd om na te gaan of de drinkwaterkwaliteit van bron tot tap moet worden beheerst zodanig dat op het punt waar aan de parameterwaarden van bijlage 3 moet worden voldaan, het drinkwater voldoet aan de bedoelde kwaliteitseisen.
8.
De toezichthouder kan op basis van de resultaten van de risicobeoordeling bepalen dat voor de eigenaar van een drinkwaterbedrijf of collectieve watervoorziening als bedoeld in het eerste lid, de lijst van bewakings- en audit parameters, genoemd in bijlage 3, tabel Ia, Ib, IIIa of IIIb wordt beperkt en de bemonsteringsfrequenties van bijlage 3, tabel II, IIIa of IIIb wordt verlaagd, met inachtneming van de herkomst van de parameter en van de variatie en lange termijnontwikkeling van diens concentratie, indien de risicobeoordeling bevestigt dat geen enkele redelijkerwijs te voorziene factor aanwezig is waardoor de kwaliteit van het voor menselijk consumptie bestemde water achteruit zou kunnen gaan in het geval van het verlagen van een bemonsteringsfrequentie of het schrappen van een parameter, en:
- a.
indien de resultaten van de monsters die in een periode van ten minste drie jaar met regelmatige tussenpozen zijn genomen op plaatsen die representatief zijn voor het volledige leveringsgebied minder dan 60% van de parameterwaarde bedragen in het geval van een verlaging van de minimumfrequentie voor monsterneming van een parameter als bedoeld in bijlage 3, tabel II, IIIa of IIIb, of
- b.
indien de resultaten van de monsters die in een periode van ten minste drie jaar met regelmatige tussenpozen zijn genomen op plaatsen die representatief zijn voor het volledige leveringsgebied minder dan 30% van de parameterwaarde bedragen in het geval van het schrappen van de lijst van de te controleren parameters, bedoeld in bijlage 3, tabel Ia, Ib, IIIa of IIIb, en de controleresultaten van voor menselijke consumptie bestemd water bevestigen dat de volksgezondheid is beschermd tegen de schadelijke gevolgen van verontreiniging van voor menselijke consumptie bestemd water in het geval van het schrappen van een parameter als bedoeld in bijlage 3, tabel Ia, Ib, IIIa of IIIb.
9.
Het achtste lid is niet van toepassing op de bemonsteringsfrequenties voor Intestinale enterococcen en Escherichia coli.