Besluit actuele waarde
Nota van toelichting
Geldend
Geldend vanaf 27-07-2005
- Bronpublicatie:
14-06-2005, Stb. 2005, 321 (uitgifte: 28-06-2005, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
27-07-2005
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
16-07-2005, Stb. 2005, 378 (uitgifte: 01-01-2005, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Afhankelijke geldigheid
Dit besluit treedt tegelijk in werking met de Wet van 16-07-2005, Stb. 377.
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Financiën
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht / Jaarrekeningenrecht
Algemeen
De vervanging van het Besluit waardering activa door het onderhavige Besluit actuele waarde (hierna: het Besluit) vloeit voornamelijk voort uit twee EU-richtlijnen, namelijk de IAS 39-richtlijn en de moderniseringsrichtlijn (voluit respectievelijk Richtlijn nr. 2001/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 september 2001 tot wijziging van de Richtlijnen 78/660/EEG, 83/349/EEG en 86/635/EEG met betrekking tot de waarderingsregels voor de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen evenals van banken en andere financiële instellingen, PbEG L 283, en Richtlijn 2003/51/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2003 tot wijziging van de Richtlijnen 78/660/EEG, 83/349/EEG, 86/635/EEG en 91/674/EEG van de Raad betreffende de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen, banken en andere financiële instellingen, en verzekeringsondernemingen, PbEG L 178).
De beide genoemde richtlijnen passen de vierde richtlijn (78/660/EEG, PbEG L 222), de zevende richtlijn (83/349/EEG, PbEG L 193), de bankenrichtlijn (86/635/EEG, PbEG L 372) en de verzekeringsrichtlijn (91/674/EEG, PbEG L 374) aan aan de invoering van de internationale jaarrekeningstandaarden IAS/IFRS (International Accounting Standards; de standaarden die sinds 1 april 2001 worden uitgebracht, worden International Financial Reporting Standards genoemd). Met ingang van boekjaar 2005 dienen beursgenoteerde ondernemingen de geconsolideerde jaarrekening op te stellen volgens de door de Europese Commissie goedgekeurde IAS/IFRS. Deze verplichting is neergelegd in Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 19 juli 2002 betreffende de toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeningen (PbEG L 243, hierna: IAS-verordening). In het wetsvoorstel tot implementatie van deze EU-regelgeving (Kamerstukken II, 2003/04, 29 737) is gebruik gemaakt van de mogelijkheid uit de verordening om ook niet-beursgenoteerde ondernemingen toe te staan de IAS/IFRS toe te passen. Ook de enkelvoudige jaarrekening kan desgewenst volgens de IAS/IFRS worden opgesteld (tenzij de onderneming ook een geconsolideerde jaarrekening heeft die krachtens de nationale regels van titel 9 van boek 2 BW is opgesteld).
De IAS 39-richtlijn brengt de vierde en zevende richtlijn en de bankenrichtlijn in overeenstemming met IAS 39 en wordt ook wel fair value-richtlijn genoemd. IAS 39 gaat over de waardering van financiële instrumenten tegen actuele waarde. Deze standaard is destijds door de Europese Commissie uit de verzameling IAS gelicht en door middel van een separate richtlijn in de vierde en zevende alsmede de banken- en verzekeringsrichtlijn verwerkt. De lidstaten moeten de waardering van bepaalde financiële instrumenten in de jaarrekening tegen de actuele waarde toestaan of voorschrijven. Op grond van de vierde richtlijn geschiedde de waardering van activa en passiva voorheen in beginsel tegen de verkrijgings- of vervaardigingsprijs (historische kostprijs). De moderniseringsrichtlijn wijzigt de vierde en zevende richtlijn alsmede de banken- en de verzekeringsrichtlijn op een aantal punten om de inconsistenties tussen de IAS/IFRS en deze richtlijnen, voor zover die inconsistenties niet reeds door de IAS 39-richtlijn zijn opgelost, weg te nemen. Zo mogen lidstaten toestaan dat ook bepaalde andere activa dan financiële instrumenten worden gewaardeerd tegen de actuele waarde. Voor meer informatie over deze Europese regelingen zij hier verwezen naar de memorie van toelichting bij het implementatiewetsvoorstel (Kamerstukken II 2003/04, 29 737, nr. 3, voorstel van wet tot wijziging van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 19 juli 2002 betreffende de toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeningen (PbEG L 243), van Richtlijn nr. 2001/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 september 2001 tot wijziging van de Richtlijnen 78/660/EEG, 83/349/EEG en 86/635/EEG met betrekking tot de waarderingsregels voor de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen evenals van banken en andere financiële instellingen (Pb EG L 283), en van Richtlijn 2003/51/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2003 tot wijziging van de Richtlijnen 78/660/EEG, 83/349/EEG, 86/635/EEG en 91/674/EEG van de Raad betreffende de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen, banken en andere financiële instellingen, en verzekeringsondernemingen (Pb EG L 178) (Wet uitvoering IAS-verordening, IAS 39-richtlijn en moderniseringsrichtlijn)).
De implementatie van deze twee richtlijnen geschiedt grotendeels in titel 9 van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: titel 9) inzake het jaarrekeningenrecht. Daarnaast worden enkele richtlijnbepalingen geïmplementeerd in dit besluit (zie de transponeringstabel aan het slot van deze nota van toelichting). Mede in verband met deze aanpassing aan internationale jaarrekeningstandaarden is het noodzakelijk het Besluit waardering activa uit 1983, na twintig jaar vrijwel ongewijzigd te zijn gebleven (in 1993 is enkel artikel 13 gewijzigd) op enkele punten beter in overeenstemming te brengen met de praktijkontwikkelingen in het jaarrekeningenrecht.
De wijzigingen in het Besluit waardering activa die dit tot gevolg had, waren dermate omvangrijk en ingrijpend dat een nieuw besluit geformuleerd moest worden. Bovendien dekte de titel van het oude besluit de lading van de wijzigingen niet meer, omdat het besluit niet langer beperkt zou zijn tot waardering van activa.
Evenals het oude Besluit waardering activa is dit besluit slechts van toepassing op ondernemingen die één of meer categorieën activa of passiva tegen de actuele waarde waarderen. Het besluit is gebaseerd op de artikelen 2:384 lid 4 en 442 lid 1 BW en regelt welke categorieën activa en passiva wel of niet tegen de actuele waarde mogen worden gewaardeerd en hoe daarbij de actuele waarde moet worden bepaald. Het regelt niet of, en eventueel wanneer, de waardemutaties die voortvloeien uit waardering tegen de actuele waarde als resultaat kunnen worden verantwoord. Daarvoor geldt afdeling 6 van titel 9 en voor banken en verzekeringsmaatschappijen de afdelingen 14 en 15 van titel 9.
Het besluit is niet van toepassing op de geconsolideerde jaarrekening van ter beurze genoteerde vennootschappen. Dergelijke ondernemingen vallen voor hun geconsolideerde jaarrekening rechtstreeks onder de IAS-verordening, op basis waarvan zij de door het IASB vastgestelde en door de Europese Commissie goedgekeurde IAS/IFRS moeten toepassen. Het besluit is derhalve slechts van toepassing op de – enkelvoudige dan wel geconsolideerde – jaarrekening van vennootschappen indien zij die volgens titel 9 opstellen. Dit onderscheid geldt ingevolge titel 9 in gelijke mate voor financiële ondernemingen die onder toezicht staan, zoals banken, beleggingsinstellingen en verzekeringsmaatschappijen.
De belangrijkste inhoudelijke ontwikkeling waarmee in dit besluit rekening is gehouden, is de toegenomen betekenis van de waardering van financiële instrumenten tegen de marktwaarde, waarbij het begrip ‘marktwaarde’ ruim is gedefinieerd. Onder financiële instrumenten verstaat men niet alleen vorderingen en schulden, maar eveneens beleggingen in andere ondernemingen en afgeleide instrumenten zoals opties, swaps en termijncontracten. De toegenomen betekenis van de kapitaalmarkten voor de beleggers heeft meegebracht dat transparantie in de verslaglegging van ondernemingen en waardering van financiële instrumenten tegen marktwaarde veel belangrijker worden geacht dan voorheen. Voorts ligt er thans een veel grotere nadruk dan voorheen op waardering van immateriële en materiële vaste activa tegen de bedrijfswaarde. Deze waardering was enkele decennia geleden voorbehouden aan de situatie waarin was besloten een activiteit op termijn te staken. Thans wordt regelmatig van ondernemingen verlangd na te gaan of de terugverdiencapaciteit van de activa nog wel voldoende is om de boekwaarde van activa te rechtvaardigen. Indien men voor de toekomst onvoldoende rendement kan verwachten, worden activa afgewaardeerd naar de lagere bedrijfswaarde, ook al vindt regelmatige en systematische afschrijving plaats. Deze regel geldt niet alleen indien activa tegen de historische kostprijs worden gewaardeerd, maar ook indien zij tegen de actuele waarde worden gewaardeerd.
In het verleden werd verondersteld dat waardering tegen de actuele waarde vooral voorkwam bij de waardering van vaste activa en voorraden, waarbij het mogelijk maken van toepassing van de vervangingswaardetheorie de belangrijkste rol speelde. In de huidige tijd is de behoefte aan toepassing van deze benadering nog maar bij een beperkt aantal ondernemingen aanwezig, zowel door de geringe inflatie als door een andere wijze van financieren van ondernemingen. Niettemin regelt het besluit ook een aantal aspecten van de waardering van vaste activa en voorraden tegen de actuele waarde. Nieuw daarbij is dat de IAS/IFRS expliciet aandacht schenken aan de waardering van agrarische voorraden tegen de actuele waarde. Ook voor beleggingen in onroerende zaken zijn internationale regels aanvaard die waardering van deze activa tegen de actuele waarde regelen. Het is van belang dat deze regels ook voor niet ter beurze genoteerde ondernemingen meer expliciet worden geformuleerd dan voorheen en voorts dat de reeds bestaande mogelijkheid voor verzekeraars om hun beleggingen in onroerende zaken tegen de actuele waarde (te weten de marktwaarde) te waarderen (artikel 2:442 lid 1 BW) hierop aansluit. Het is wenselijk met het oog op de vergelijkbaarheid van de jaarrekening dat de waardering van beleggingen in onroerende zaken door alle ondernemingen op dezelfde wijze geschiedt.
In de wettekst is het begripactuele waarde gehandhaafd als breed waardebegrip en als tegenstelling tegenover de historische verkrijgings- of vervaardigingsprijs. Waardering tegen de actuele waarde houdt in dat gewaardeerd wordt naar de toestand van het waarderingsmoment, de balansdatum. Diverse andere waardebegrippen, zoals marktwaarde (ook wel fair value of waarde in het economisch verkeer genoemd), opbrengstwaarde, bedrijfswaarde en vervangingswaarde zijn behandeld als verschijningsvormen van actuele waarde. Daarbij is devervangingswaarde een waardering georiënteerd op de inkoopmarkt van de onderneming, waarbij men zich afvraagt welke prijs op het waarderingsmoment zou moeten worden betaald om het aanwezige actief te vervangen door een equivalent actief. De begrippen marktwaarde, fair value, waarde in het economisch verkeer en opbrengstwaarde zijn gebaseerd op de prijs op de verkoopmarkt. Daarbij is deopbrengstwaarde een begrip waarbij rekening wordt gehouden met de bij de verkoop ten laste van de verkoper komende kosten. De overige begrippen zijn synoniemen van het ruime begrip marktwaarde. De marktwaarde is het bedrag dat terzake goed geïnformeerde partijen, die tot een transactie bereid zijn en onafhankelijk van elkaar zijn, bereid zijn te betalen voor de verhandeling van een actief of de afwikkeling van een passief. De verruiming van het begrip ‘marktwaarde’ komt tot uiting in artikel 10 van het Besluit. Indien niet direct een betrouwbare marktwaarde is aan te wijzen, mag de marktwaarde worden benaderd. Overigens geldt voor financiële instrumenten dat indien een betrouwbare benadering van de marktwaarde niet mogelijk is, deze tegen de historische prijs moeten worden gewaardeerd. Het begripbedrijfswaarde benadert de waarde van een actief of complex van activa vanuit de nog te verwachten toekomstige kasstromen die met de exploitatie ervan behaald kunnen worden. Het is derhalve gebaseerd op schattingen van toekomstige opbrengsten en van de uitgaven die nodig zijn om die opbrengsten te genereren. Dit waardebegrip houdt rekening met de tijdswaarde van het geld en vereist derhalve dat toekomstige opbrengsten naar hun contante waarde worden berekend. Omdat de uitkomsten sterk afhankelijk zijn van schattingen, moeten de belangrijkste gehanteerde veronderstellingen worden toegelicht. Het begrip bedrijfswaarde speelt slechts een rol in het kader van de toepassing van actuele waarde als maximumbedrag waartegen vaste activa mogen worden gewaardeerd, in die gevallen waarin de vermoedelijke waarde te behalen met de toekomstige exploitatie lager ligt dan de boekwaarde gebaseerd op de actuele waarde (met name de vervangingswaarde).
Waardering tegen de actuele waarde brengt mee dat de desbetreffende activa- of passivaposten worden geherwaardeerd op een hoger, respectievelijk lager bedrag in geval van geconstateerde waardestijgingen, respectievelijk waardedalingen. Voor bepaalde activa, in het bijzonder vaste activa en voorraden (behalve agrarische voorraden), worden de waardestijgingen niet meteen als resultaat verantwoord. Dit vanwege de eis dat waardestijgingen verwezenlijkt moeten zijn alvorens deze als resultaat worden verantwoord (zie artikel 2:384 lid 2 BW) of omdat de onderneming een vorm van fysieke kapitaalhandhaving nastreeft, waarbij de lasten van de vaste activa en/of voorraden tegen de vervangingswaarde worden bepaald. Technisch gesproken leidt het uitstel van het nemen van een waardemutatie als resultaat tot het verantwoorden van die mutatie middels de herwaarderingsreserve. Dit is geregeld in artikel 2:390 BW.
Voor andere activa en passiva leiden optredende waardemutaties wel onmiddellijk tot resultaat op grond van hun liquide karakter, voorzover dit is toegestaan in de vierde richtlijn. Bij beleggingen wordt waardering tegen de actuele waarde, waaronder dan de marktwaarde of een benadering daarvan wordt verstaan, thans in het algemeen als zeer belangrijk beschouwd. Bij beleggingen wordt internationaal de verkoop van de objecten niet als voorwaarde gesteld voor het verantwoorden van de waardemutaties als resultaat. De IAS/IFRS, die voor ter beurze genoteerde ondernemingen gelden, gaan ervan uit dat bij waardering tegen de marktwaarde, waardestijgingen en -dalingen van beleggingen van onroerende zaken onmiddellijk als resultaat worden verantwoord. Er is geen reden deze wijze van presentatie te verbieden voor niet ter beurze genoteerde ondernemingen.
Aangezien het besluit ook geldt voor niet ter beurze genoteerde banken, beleggingsinstellingen, verzekeringsmaatschappijen en andere financiële instellingen, voorzover die activa en of passiva hebben die tegen de actuele waarde worden gewaardeerd, gelden de algemene artikelen van dit besluit ook voor die instellingen.
Met het onderhavige besluit zijn geen extra administratieve lasten gemoeid. Voor een deel bevat het besluit dezelfde bepalingen als stonden in het Besluit waardering activa, voor een deel bevat het definities van waarderingsmethoden en voor een deel bevat het optionele bepalingen waarvan de toepassing ter keuze van het bedrijfsleven is. De waardering tegen de actuele waarde is nergens in titel 9 verplicht gesteld. Hieruit vloeien dus geen administratieve lasten voort.
Het besluit is krachtens artikel 2:428 lid 3 BW voorgelegd aan De Nederlandsche Bank (hierna: DNB). Haar opmerkingen en suggesties zijn mondeling besproken. Deze mondelinge bespreking heeft aanleiding gegeven tot enkele wijzigingen in de tekst. In haar definitieve schriftelijke reactie maakt DNB nog één inhoudelijke opmerking. DNB spreekt de wens uit om in het Besluit voor banken de marktwaarde toe te staan als waarderingsgrondslag voor gebouwen in eigen gebruik. Dit zou volgens DNB de aansluiting op IAS 16 verbeteren. Het is echter niet de bedoeling om de IAS/IFRS onverkort in Nederlandse regelgeving te implementeren. De door DNB voorgestelde waarderingsmethode voor gebouwen in eigen gebruik van een bank is in strijd met titel 9. Artikel 2:416 lid 2 categoriseert dergelijke activa als vaste activa. Gebouwen in eigen gebruik van een bank kunnen derhalve niet als belegging worden gezien. Als actuele waarde waartegen gebouwen in eigen gebruik van een bank gewaardeerd kunnen worden, komt slechts in aanmerking de vervangingswaarde en niet de marktwaarde. Dit is geregeld in artikel 7 van het Besluit.
De door IAS 16 voorgeschreven wijze van waardering en winstneming indien gekozen wordt voor waardering op fair value sluit naar onze mening beter aan bij waardering tegen de vervangingswaarde, zoals geregeld in artikel 7 van het Besluit. IAS 16 schrijft voor dat indien gebouwen in eigen gebruik tegen de fair value worden gewaardeerd de waardestijgingen verplicht lopen via het eigen vermogen. Voorts verplicht IAS 16 tot afschrijving via de winst- en verliesrekening. Naar onze mening sluit deze wijze van waardering van gebouwen in eigen gebruik niet aan bij waardering tegen de marktwaarde (zoals gedefinieerd in het Besluit), zoals DNB voorstelt.
Daarnaast is het besluit ter advisering voorgelegd aan de Raad voor de Jaarverslaggeving (hierna: RJ). De RJ heeft het besluit van commentaar voorzien, dat voor een deel is overgenomen. Diverse onderdelen van het commentaar kwamen neer op het advies om bij bepaalde formuleringen meer aan te sluiten bij die uit de IAS/IFRS. Aan dat advies is niet altijd gevolg gegeven. Het is niet de bedoeling in de Nederlandse wetgeving en besluiten de IAS/IFRS te implementeren. Het onderhavige besluit gaat in het kader van de implementatie van de IAS 39-richtlijn en de moderniseringsrichtlijn niet verder dan noodzakelijk is en past het besluit mede in ditzelfde kader verder enkel aan aan de praktijkontwikkelingen in het jaarrekeningenrecht. Ook heeft de RJ een aantal terminologische suggesties gedaan die deels zijn gevolgd, deels niet omdat dat laatste ertoe zou leiden dat de terminologie niet langer zou aansluiten bij de bestaande wettekst. Dit betreft vooral de keuze voor het begrip marktwaarde, in plaats van het door de RJ bepleite begrip reële waarde.
Artikelgewijs
Artikel 1
Artikel 1, eerste lid, definieert het begrip actuele waarde. Deze definitie is nieuw ten opzichte van het Besluit waardering activa, waarin ook het begrip actuele waarde werd gehanteerd. Het moet ingevolge artikel 1, eerste lid, van het Besluit actuele waarde gaan om de waarde die is gebaseerd op actuele marktprijzen of op gegevens die op de datum van waardering geacht kunnen worden relevant te zijn voor de waarde.
Het tweede lid van artikel 1 is vrijwel gelijk aan de oorspronkelijke tekst van artikel 1 van het Besluit waardering activa, maar het is ingevolge de artikelen 42bis, eerste lid, en 42sexies van de vierde richtlijn uitgebreid tot alle activa en passiva. Krachtens artikel 42bis, eerste lid, van de vierde richtlijn dienen lidstaten alle of bepaalde categorieën vennootschappen te verplichten of toe te staan financiële instrumenten op basis van deze waarde te waarderen. De wet staat het toe voor alle vennootschappen (zie artikel 2:384 lid 1 BW). Artikel 42sexies van de vierde richtlijn breidt de toepassing van de waardering volgens actuele waarde uit tot bepaalde andere categorieën activa. Dit is een volledig facultatieve bepaling: zowel in de mogelijkheid voor lidstaten om hieraan uitvoering te geven, als in wijze van uitvoering. Zij kunnen alle of bepaalde categorieën vennootschappen toestaan of voorschrijven deze waarderingsmethode toe te passen op bepaalde andere categorieën activa, eventueel beperkt tot de geconsolideerde jaarrekening. Artikel 2:384 lid 1 BW maakt het mogelijk voor alle rechtspersonen ten aanzien van alle activa in zowel de enkelvoudige als de geconsolideerde jaarrekening. De uit artikel 42bis, derde en vierde lid, van de vierde richtlijn voortvloeiende uitzonderingen op deze regel, zijn in het Besluit in artikel 10, tweede en derde lid, verwerkt.
Daarnaast is als een van de verschijningsvormen van het begrip actuele waarde ten opzichte van het Besluit waardering activa het begrip marktwaarde toegevoegd. Dit begrip komt in de huidige wet onder meer voor in artikel 2:442 BW als verschijningsvorm van actuele waarde. Het is de vertaling van wat in de Engelse versie van de IAS 39-richtlijn fair value heet en in de Nederlandse vertaling daarvan in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen (PbEG 2001, L 283) ‘waarde in het economisch verkeer’. In plaats van het begrip marktwaarde wordt als vertaling van het begrip fair value nogal eens het begrip reële waarde gebruikt. De voorkeur verdient handhaving van het begrip marktwaarde. Naast marktwaarde blijven als verschijningsvormen van de actuele waarde staan: de vervangingswaarde, bedrijfswaarde en de opbrengstwaarde.
Artikel 3
Artikel 4
Artikel 4 bevat een omschrijving van het begrip marktwaarde. In het verleden werd het onderscheid tussen marktwaarde en opbrengstwaarde dikwijls niet gemaakt. Het verschil bestaat daarin dat bij waardering tegen verkoopwaarde eventuele verkoopkosten in mindering worden gebracht. Het begrip marktwaarde is verder exclusief aankoopkosten.
Artikel 5
Artikel 6
Artikel 6 beoogt voor jaarrekeningen die zijn opgemaakt volgens titel 9, de waardering van immateriële activa tegen de actuele waarde toe te staan onder dezelfde strenge condities waaronder dit volgens IAS 38 aan ter beurze genoteerde ondernemingen is toegestaan. IAS 38 somt enkele voorwaarden op voor een liquide markt: de desbetreffende activa zijn homogeen, er zijn regelmatig kopers en verkopers te vinden en de transactieprijzen zijn publiekelijk bekend.
Artikel 7
Artikel 7 behandelt de toepassing van de actuele waarde bij vaste activa die niet als belegging worden aangehouden. Het gaat dan gewoonlijk over gebouwen, grond, machines en installaties. Waardering van deze activa tegen de actuele waarde houdt in dat tegen de vervangingswaarde wordt gewaardeerd. Uitgegaan wordt van de huidige aanschafprijs inclusief aankoopkosten van nieuwe activa. Daarbij wordt de boekwaarde bepaald na aftrek van systematische afschrijvingen gebaseerd op de geschatte levensduur. In het verleden werd van waardering tegen de vervangingswaarde slechts afgeweken en werd overgegaan op waardering tegen de bedrijfswaarde indien een besluit was genomen tot het beëindigen van de desbetreffende activiteit waardoor de desbetreffende activa niet zouden worden vervangen. Thans wordt overgegaan op waardering tegen de bedrijfswaarde indien en zolang als de terugverdiencapaciteit van de activa lager is dan normaal.
Indien door de rechtspersoon (het bestuur) besloten is activa buiten gebruik te stellen, worden deze gewaardeerd tegen de opbrengstwaarde. Dit laatste onderdeel van artikel 7 vervangt hetgeen bepaald was in artikel 6 van het Besluit waardering activa en beoogt een betere aansluiting bij de huidige verslaggevingspraktijk. Het is bedoeld om te hoge waardering van activa te voorkomen.
Artikel 8
Artikel 8 behandelt de waardering van voorraden tegen de actuele waarde. In het Besluit waardering activa handelden de artikelen 7 en 8 over voorraden. Het gaat zowel om voorraden gereed product als om voorraden grondstoffen en halffabrikaten. Als actuele waarde wordt de vervangingswaarde genomen voorzover deze lager is dan de opbrengstwaarde. Is dat niet het geval, dan wordt tegen de lagere opbrengstwaarde gewaardeerd. Het is van belang dat bij voorraden die nog moeten worden bewerkt alvorens deze kunnen worden verkocht, met nog te maken kosten (inclusief verkoopkosten) rekening wordt gehouden bij de bepaling van de opbrengstwaarde (zie ook artikel 5). Voorraden die niet zullen worden vervangen, worden eveneens tegen de opbrengstwaarde gewaardeerd. Het betreft in dat geval voorraden die zijn overgebleven als gevolg van gestaakte activiteiten. Gewoonlijk impliceert dit dat deze voorraden beneden kostprijs worden gewaardeerd. Hoewel de formulering enigszins is gewijzigd, is er inhoudelijk geen verschil met het bepaalde in artikel 7 Besluit waardering activa. Voor agrarische voorraden geldt waardering tegen opbrengstwaarde; deze worden geacht zonder problemen tegen de opbrengstwaarde te kunnen worden verkocht. Hierbij wordt aangesloten bij de artikelen 2:384 en 390 BW.
Artikel 10
Artikel 10 heeft betrekking op de waardering van financiële instrumenten tegen de marktwaarde. Het gaat hierbij om financiële instrumenten waarvan de onderneming besluit die tegen de actuele waarde te waarderen, zonder daarmee in strijd te handelen met de leden 2 of 3 van dit artikel. Dit artikel is niet slechts van belang voor niet ter beurze genoteerde financiële ondernemingen, zoals banken, beleggingsinstellingen of verzekeringsmaatschappijen. Ook niet-financiële ondernemingen die niet ter beurze zijn genoteerd die hun financiële instrumenten tegen de actuele waarde wensen te waarderen, dienen hiervoor volgens dit artikel de marktwaarde, bedoeld in artikel 4, te gebruiken. Voor sommige financiële instrumenten bestaat niet een zodanig liquide markt dat de marktwaarde zonder meer vaststelbaar is. In dat geval moeten de in dit artikel in het eerste lid, onder a en b, genoemde benaderingen in de aangegeven volgorde worden gehanteerd. Kredietrisico van activa wordt als bestanddeel van de waardebepalende factoren meegenomen. Er is dus geen ruimte voor afzonderlijke voorzieningen voor debiteurenrisico’s. Indien deze benaderingen niet tot een betrouwbare waarde leiden, dient volgens het derde lid, onderdeel d, op grond van de IAS 39-richtlijn niet tegen de actuele waarde maar tegen de kostprijs te worden gewaardeerd. Bij een verplichting is als kostprijs aan te merken de op het moment van het aangaan van die verplichting geldende waarde van de toekomstige betalingen waartoe men zich heeft verplicht.
Het tweede en derde lid verbieden waardering tegen de actuele waarde van bepaalde passiva en activa die niet worden aangehouden om te verhandelen. Deze bepalingen zijn opgenomen ter implementatie van het door de IAS 39-richtlijn ingevoegde artikel 42bis, derde en vierde lid, van de vierde richtlijn. Door opname in dit besluit kan snel en eenvoudig op internationale ontwikkelingen worden ingespeeld en gewaarborgd worden dat niet-beursgenoteerde ondernemingen ook voor bepaalde activa en passiva de regels van de IASB kunnen volgen zonder integraal op IAS/IFRS over te gaan.
Het tweede lid bepaalt dat passiva alleen tegen de actuele waarde gewaardeerd mogen worden indien het gaat om passiva die deel uitmaken van de handelsportefeuille of om derivaten. Volgens IAS 39 maken derivaten per definitie deel uit van de handelsportefeuille. De waardering van pensioen- en verzekeringsverplichtingen is niet geregeld op grond van IAS 39. Dit zijn volgens IAS 39 geen financiële instrumenten. De hierop aansluitende inperking van waardering op actuele waarde in de vierde richtlijn richt zich eveneens niet op pensioen- en verzekeringsverplichtingen. Op grond van het derde lid mogen financiële instrumenten die aangekocht worden om aan te houden tot het einde van de looptijd of die niet puur bedoeld zijn als belegging, maar bijvoorbeeld om zeggenschap uit te oefenen, niet tegen de actuele waarde worden gewaardeerd.
Het derde lid implementeert vrijwel letterlijk artikel 42bis, vierde lid, van de IAS 39-richtlijn, met enkele toevoegingen voor verzekeringsmaatschappijen, waarover hieronder meer. Met de in het derde lid, onder c, genoemde belangen in rechtspersonen waarin wordt deelgenomen volgens een onderlinge regeling tot samenwerking, worden belangen in joint ventures bedoeld. In genoemd onderdeel c zijn financiële instrumenten opgenomen die niet tegen actuele waarde gewaardeerd mogen worden. Naast enkele specifiek genoemde financiële instrumenten, bevat het laatste zinsdeel een vangnetbepaling. Het gaat hier om andere dan de reeds genoemde financiële instrumenten met zodanig specifieke kenmerken dat ze niet tegen actuele waarde dienen te worden gewaardeerd, Volgens de preambule van de IAS 39-richtlijn (overweging 12) dient verslaggeving op basis van de actuele waarde slechts mogelijk te zijn ‘voor posten die zich volgens een brede internationale consensus daartoe lenen’. De bedoeling van deze overweging en van dit onderdeel van respectievelijk artikel 42bis, vierde lid, onder c, IAS 39-richtlijn en artikel 10, derde lid, onder c, van het Besluit, is de praktijk de ruimte te bieden in te spelen op die brede internationale consensus. Het is een dynamische bepaling, die aangeeft dat het niet het streven is alle financiële instrumenten tegen actuele waarde te waarderen. Een voorbeeld hiervan is de waardering van schulden tegen nominale waarde, die ingevolge deze bepaling kan worden gehandhaafd.
Financiële instrumenten zijnde beleggingen van verzekeringsmaatschappijen als bedoeld in artikel 2:442 BW mogen op grond van het derde lid, onderdelen a en b wel tegen de actuele waarde gewaardeerd worden. Dit volgt uit richtlijn 91/674/EEG van de Raad van 19 december 1991 betreffende de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening van verzekeringsondernemingen (PbEG L 374; verzekeringsrichtlijn). Het is verzekeringsmaatschappijen ingevolge artikel 46 van de verzekeringsrichtlijn, zoals geïmplementeerd in artikel 2:442 BW, toegestaan om al hun beleggingen tegen de actuele waarde te waarderen. Dit betekent ook dat beleggingen die gekocht worden om aan te houden tot het eind van de looptijd, tegen de actuele waarde mogen worden gewaardeerd. Beleggingen voor rekening en risico van polishouders van levensverzekeringen moeten zelfs tegen de actuele waarde worden gewaardeerd. Als actuele waarde komt ingevolge de artikelen 48 en 49 van de verzekeringsrichtlijn (die in artikel 13 van het Besluit waardering activa zijn verwerkt) de marktwaarde in aanmerking.
De moderniseringsrichtlijn heeft artikel 46bis in de verzekeringsrichtlijn ingevoegd. Dit artikel biedt de optie om beleggingen van een verzekeringsmaatschappij te waarderen tegen de ‘waarde in het economisch verkeer’ als bedoeld in artikel 42bis van de vierde richtlijn. Waarde in het economisch verkeer is een synoniem voor marktwaarde of een benadering daarvan. De verzekeringsrichtlijn laat verzekeringsmaatschappijen daarmee de mogelijkheid hun beleggingen te waarderen tegen een ruim gedefinieerd begrip marktwaarde. De verruiming van het begrip marktwaarde is reeds toegelicht in de memorie van toelichting bij het implementatiewetsvoorstel (Kamerstukken II 2003/04, 29 737, nr. 3; zie bijvoorbeeld paragrafen 2.2 en 3.4 en de toelichting bij artikel 2:384 BW). Onder de oude term ‘actuele waarde’ wordt bij financiële instrumenten verstaan de marktwaarde, zoals deze tot uiting komt in artikel 10, eerste lid, eerste volzin, van dit besluit. Met de term ‘waarde in het economisch verkeer’ wordt het echter ook mogelijk gemaakt om het verruimde begrip ‘marktwaarde’ als bedoeld artikel 10, eerste lid, aanhef en de onderdelen a en b, toe te passen. Dat betekent in concreto dat de marktwaarde wordt geschat indien er geen betrouwbare markt voor de financiële instrumenten is aan te wijzen. Hier wordt ervoor gekozen om dit ruimere begrip ook van toepassing te verklaren voor verzekeringsmaatschappijen. Ter verwerking van de artikelen 46 en 46bis van de verzekeringsrichtlijn mogen verzekeringsmaatschappijen derhalve al hun beleggingen tegen de marktwaarde blijven waarderen.
De afzonderlijke specificatie van het begrip ‘marktwaarde’ uit de leden 2 tot en met 6 van artikel 13 van het Besluit waardering activa is niet langer nodig, omdat het begrip ‘marktwaarde’ in artikel 4 van het Besluit reeds is gedefinieerd en nader uitgewerkt in de artikelen 10, eerste lid, en 11, eerste lid. De bepaling in artikel 13, derde lid van het Besluit waardering activa, dat de marktwaarde van beleggingen in terreinen en gebouwen ten minste eens per vijf jaar wordt berekend, vervalt. Dit moet voortaan ieder jaar geschieden. De optie om terreinen en gebouwen die op marktwaarde zijn gewaardeerd vervolgens af te schrijven, vervalt eveneens omdat voortaan ieder jaar de marktwaarde bepaald moet worden. Dit is geregeld in artikel 11, eerste lid, jo de artikelen 4 en 5. Het is niet wenselijk om voor verzekeraars een afwijkend voorschrift te behouden.
Het vierde lid is ontleend aan artikel 42bis, tweede lid, van de vierde richtlijn en is bedoeld om het grensgebied tussen financiële instrumenten en termijnaffaires in grondstoffen af te bakenen.
In het vijfde lid wordt toegestaan het bepaalde in artikel 42bis, vijfde lid, van de vierde richtlijn toe te passen. Eerstbedoeld vijfde lid sluit aan bij artikel 2:384 lid 8 BW.Indien men de prijsrisico’s van (al dan niet toekomstige) activa of verplichtingen heeft afgedekt, is het wenselijk de resultaten op de als hedge-instrument gehanteerde transacties ten gunste of ten laste van het resultaat te brengen in de periode waarin ook de resultaten van de afgedekte posities in het resultaat komen. Om dit te bereiken kan het soms nodig zijn de resultaten van hedge-instrumenten tijdelijk rechtstreeks via het eigen vermogen te verwerken. Het is dan volgens het vijfde lid toegestaan om zodra de afgedekte posities tot activa of passiva hebben geleid (bijvoorbeeld omdat bestelde activa waarvan men het valutarisico tijdens de periode van bestelling afdekte, zijn geleverd), op de boekwaarde van die activa of passiva bij te boeken of af te boeken. De hedge-resultaten verlagen of verhogen daardoor de boekwaarde van de desbetreffende activa of verplichtingen.
Krachtens de artikelen 2:381a en 381b BW dient in de toelichting uiteengezet te worden hoe de waarden die in artikel 10 zijn bedoeld, zijn bepaald.
Artikel 11
Het eerste lid van artikel 11 behandelt waardering van beleggingen, niet zijnde financiële instrumenten, tegen de marktwaarde. Dit artikel vervangt artikel 11 van het Besluit waardering activa. Daarin werd voor de waardering van beleggingen de opbrengstwaarde voorgeschreven. Het begrip marktwaarde sluit beter aan op de internationale praktijk en impliceert dat met aan- en verkoopkosten geen rekening wordt gehouden. De belangrijkste categorieën beleggingen betreffen vastgoedbeleggingen. Bij niet-liquide beleggingen is waardering op basis van de economische waarderingsmaatstaf, zijnde de contante waarde van de toekomstige kasstromen als benadering van de marktwaarde (in dit geval komen marktwaarde en bedrijfswaarde overeen), toegestaan. Deze waardering is gebruikelijk bij verhuurde onroerende zaken, en voor verzekeraars op grond van artikel 2:442 lid 1 BW bij al hun onroerende zaken. Het tweede lid van artikel 11 schrijft voor informatie te verschaffen over de waarderingsmethode en de gehanteerde toekomstveronderstellingen waarop schattingen van de marktwaarde zijn gebaseerd bij beleggingen die niet op liquide markten worden verhandeld. Dit artikel betreft een specifieke invulling van de algemene eis die is opgenomen in artikel 2:384 lid 5 BW. Voor financiële instrumenten waarvan de waarde wordt geschat zoals voorgeschreven door artikel 10, eerste lid, is de verplichting om informatie te verschaffen reeds in artikel 2:381a BW neergelegd.
Artikel 12
Artikel 12 is gelijk aan artikel 10 van het Besluit waardering activa, met enkel een aanpassing van de verwijzing naar een aantal andere artikelen.
Artikel 13
Zoals hierboven in het algemene deel van de toelichting reeds is aangegeven, waren de wijzigingen in het Besluit waardering activa dermate omvangrijk en ingrijpend, dat dit besluit vervangen diende te worden door een nieuw besluit. Daarom wordt het Besluit waardering activa ingetrokken.
Artikel 14 en 15
Evenals geldt voor het implementatiewetsvoorstel, is dit besluit van toepassing op jaarrekeningen die worden opgesteld over boekjaren die zijn aangevangen op of na 1 januari 2005. Dit is ook de datum van inwerkingtreding van de moderniseringsrichtlijn en van de IAS-verordening die de toepassing van de IAS/IFRS in de EU regelt.
De inwerkingtreding van het besluit is gekoppeld aan de inwerkingtreding van het wetsvoorstel.
Transponeringstabel
A. Artikelen van het Besluit actuele waarde en van de vierde richtlijn
IAS 39-richtlijn (artikel vierde richtlijn) | Moderniseringsrichtlijn (artikel vierde richtlijn) | ||
---|---|---|---|
– | – | – | |
1, tweede lid | 42bis, eerste lid | 42sexies | 1 |
2 | – | – | 2 |
3 | – | – | 3 |
4 | 42ter, eerste lid | – | 13, tweede tot en met zesde lid |
5 | – | – | 4 |
6 | – | – | – |
7 | – | – | 5 en 6 |
8 | – | – | 7 en 8 |
9 | – | – | 9 |
10, eerste lid | 42ter, eerste lid | – | 13 |
10, tweede lid | 42bis, derde lid | – | – |
10, derde lid | 42bis, vierde lid | – | – |
10, vierde lid | 42bis, tweede lid | – | – |
10, vijfde lid | 42bis, vijfde lid | – | – |
11, eerste lid | – | – | 11 |
11, tweede lid | – | – | 12 |
12 | – | – | 10 |
B. Artikelen van de IAS 39-richtlijn en van het Besluit actuele waarde
IAS 39-richtlijn (artikel vierde richtlijn) | |
---|---|
42bis, eerste lid | 1, tweede lid |
42bis, tweede lid | 10, vierde lid |
42bis, derde lid | 10, tweede lid, onderdelen a en b |
42bis, vierde lid | 10, derde lid, onderdelen a tot en met c |
42bis, vijfde lid | 10, vijfde lid |
42ter, eerste lid | 4 en 10, eerste lid |
42ter, tweede lid | 10, derde lid, onderdeel d |