Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2002/53/EG betreffende de gemeenschappelijke rassenlijst van landbouwgewassen
Artikel 12
Geldend
Geldend vanaf 09-08-2002
- Bronpublicatie:
13-06-2002, PbEG 2002, L 193 (uitgifte: 20-07-2002, regelingnummer: 2002/53/EG)
- Inwerkingtreding
09-08-2002
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
13-06-2002, PbEG 2002, L 193 (uitgifte: 20-07-2002, regelingnummer: 2002/53/EG)
- Vakgebied(en)
Agrarisch recht (V)
Ondernemingsrecht / Economische ordening
Gezondheidsrecht / Voedsel- en warenkwaliteit
1.
De toelating van een ras geldt tot aan het einde van het tiende kalenderjaar na de toelating.
De toelating van rassen die door de autoriteiten van de voormalige Duitse Democratische Republiek vóór de Duitse eenwording is verleend, is uiterlijk geldig tot het einde van het tiende kalenderjaar dat volgt op de opneming ervan in de door Duitsland overeenkomstig artikel 3, lid 1, opgestelde rassenlijst.
2.
De toelating van een ras kan telkens voor een bepaalde termijn worden verlengd, wanneer dit gerechtvaardigd is op grond van het belang van de handhaving van de teelt ervan of op grond van het belang van de instandhouding van de plantaardige genetische hulpbronnen, en voorzover het ras nog steeds voldoet aan de voorwaarden inzake onderscheidbaarheid, homogentiteit en bestendigheid, of aan de in het kader van artikel 20, leden 2 en 3, vastgestelde criteria. Behalve in het geval van plantaardige genetische hulpbronnen in de zin van artikel 20, worden aanvragen tot verlenging uiterlijk twee jaar voor het verstrijken van de toelating ingediend.
3.
De duur van een toelating moet voorlopig verlengd worden tot er een beslissing is genomen ten aanzien van de aanvraag ot[lees: tot] verlenging.