Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2002/53/EG betreffende de gemeenschappelijke rassenlijst van landbouwgewassen
Artikel 9
Geldend
Geldend vanaf 09-08-2002
- Bronpublicatie:
13-06-2002, PbEG 2002, L 193 (uitgifte: 20-07-2002, regelingnummer: 2002/53/EG)
- Inwerkingtreding
09-08-2002
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
13-06-2002, PbEG 2002, L 193 (uitgifte: 20-07-2002, regelingnummer: 2002/53/EG)
- Vakgebied(en)
Agrarisch recht (V)
Ondernemingsrecht / Economische ordening
Gezondheidsrecht / Voedsel- en warenkwaliteit
1.
De lidstaten dragen zorg voor de officiële bekendmaking van de lijst van de op hun grondgebied toegelaten rassen met daarbij de naam van de in hun land voor de instandhouding verantwoordelijke persoon of personen. Wanneer meer personen voor de instandhouding van een ras verantwoordelijk zijn, behoeven hun namen niet te worden bekendgemaakt. Worden deze namen niet vermeld, dan wordt in de lijst aangegeven welke instantie beschikt over de lijst van de namen van degenen die voor de instandhouding verantwoordelijk zijn.
2.
Bij toelating van een ras dragen de lidstaten er zorg voor dat dit ras, voorzover mogelijk, in alle lidstaten dezelfde naam draagt.
Indien bekend is dat zaaizaad of pootgoed van een ras in een ander land onder een andere naam in de handel wordt gebracht, wordt deze naam eveneens in de lijst vermeld.
3.
De lidstaten zien er, rekening houdend met de beschikbare informaties, bovendien op toe dat een ras dat zich niet duidelijk onderscheidt:
- —
van een ras dat voorheen in de betrokken lidstaat of in een andere lidstaat was toegelaten, of
- —
van een ander ras dat inzake het onderscheid, de bestendigheid en de homogeniteit is beoordeeld volgens regels die overeenkomen met die van deze richtlijn, zonder evenwel een in de Gemeenschap bekend ras in de zin van artikel 5, lid 1, te zijn,
de naam van dat ras draagt. Deze bepaling is niet van toepassing indien deze benaming misleidend of verwarrend kan werken voor wat het ras betreft, of indien andere feiten krachtens de gezamenlijke voorschriften van de betrokken lidstaat inzake de rasbenamingen het gebruik ervan beletten, of indien een recht van een derde het vrije gebruik van deze benaming voor het betrokken ras in de weg staat.
4.
De lidstaten stellen voor elk toegelaten ras een dossier samen waarin zijn opgenomen een beschrijving van het ras en een duidelijke samenvatting van alle feiten waarop de toelating is gegrond. De beschrijving van de rassen heeft betrekking op planten welke direct verkregen zijn van zaaizaad of pootgoed van de categorie ‘gecertificeerd zaaizaad en pootgoed’.
5.
De lidstaten zien erop toe dat genetisch gemodificeerde rassen die zijn toegelaten, duidelijk als zodanig in de rassenlijst worden vermeld. Zij zien er bovendien op toe dat al wie een dergelijk ras in de handel brengt, in zijn verkoopcatalogus duidelijk aangeeft dat het ras genetisch gemodificeerd is.
6.
Wat de geschiktheid van een rasbenaming betreft, geldt het bepaalde in artikel 63 van Verordening (EG) nr. 2100/94 van de Raad van 27 juli 1994 inzake het communautaire kwekersrecht (1).
Uitvoeringsbepalingen met betrekking tot de geschiktheid van rasbenamingen kunnen volgens de in artikel 23, lid 2, bedoelde procedure worden vastgesteld.
Voetnoten
PB L 227 van 1.9.1994, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2506/95 (PB L 258 van 28.10.1995, blz. 3).