Einde inhoudsopgave
Wet op het financieel toezicht
Artikel 3A:13a Onuitvoerbaarheid verplichtingen
Geldend
Geldend vanaf 21-12-2021
- Bronpublicatie:
15-12-2021, Stb. 2021, 632 (uitgifte: 20-12-2021, kamerstukken: 35908)
- Inwerkingtreding
21-12-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
15-12-2021, Stb. 2021, 633 (uitgifte: 20-12-2021, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
1.
Indien een entiteit als bedoeld in artikel 3A:2, onderdelen a tot en met f, vaststelt dat het onuitvoerbaar is om een bepaling als bedoeld in artikel 3A:13, eerste lid, op te nemen in de overeenkomsten of instrumenten die betrekking hebben op de betrokken passiva, niet zijnde aanvullend-tier 1-instrumenten, tier 2-instrumenten en ongedekte schuldinstrumenten als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel 48, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen, stelt zij de Nederlandsche Bank daarvan in kennis, onder vermelding van de passiva waarop de onuitvoerbaarheid betrekking heeft, en de rechtvaardiging van die vaststelling.
2.
Het eerste lid is slechts van toepassing op verplichtingen met een hogere rang dan de verplichtingen, bedoeld in artikel 108, tweede lid, onderdelen a tot en met c, en derde lid, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen.
3.
Op verzoek van de Nederlandsche Bank verstrekt de entiteit binnen een door de Nederlandsche Bank gestelde redelijke termijn informatie die de Nederlandsche Bank in staat stelt te beoordelen welke gevolgen de inhoud van een inkennisstelling, bedoeld in het eerste lid op de afwikkelbaarheid van de entiteit heeft.
4.
De verplichting om de in artikel 3A:13, eerste lid, bedoelde bepaling in de overeenkomst op te nemen wordt opgeschort vanaf het tijdstip waarop de Nederlandsche Bank de inkennisstelling heeft ontvangen.