Einde inhoudsopgave
Wet op het financieel toezicht
Artikel 3A:14 MREL beleggingsonderneming buiten SRM
Geldend
Geldend vanaf 21-12-2021
- Bronpublicatie:
15-12-2021, Stb. 2021, 632 (uitgifte: 20-12-2021, kamerstukken: 35908)
- Inwerkingtreding
21-12-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
15-12-2021, Stb. 2021, 633 (uitgifte: 20-12-2021, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
1.
Een beleggingsonderneming die niet valt onder de werking van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme, voldoet aan een minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva. Artikel 12 duodecies, tweede tot en met vierde lid, van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme, is van overeenkomstige toepassing.
2.
De Nederlandsche Bank stelt het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva vast. De artikelen 12, tweede lid, eerste zin, 12 bis, tweede lid, tot en met 12 decies en 12 duodecies, eerste lid en vijfde tot en met achtste lid, van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme, en de artikelen 45 quinquies, vierde lid, 45 septies, derde lid, onderdelen d tot en met f en vierde lid, onderdelen c tot en met f, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen zijn van overeenkomstige toepassing.
3.
Ten behoeve van de vaststelling van de minimumvereisten voor het eigen vermogen en de in aanmerking komende passiva rapporteert een in het eerste lid bedoelde beleggingsonderneming de informatie, bedoeld in artikel 45 decies, eerste en tweede lid, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen overeenkomstig de in het vijfde lid van dat artikel vermelde wijze aan de Nederlandsche Bank. De Nederlandsche Bank kan verzoeken om frequentere rapportages.
4.
Een in het eerste lid bedoelde beleggingsonderneming maakt de informatie, bedoeld in artikel 45 decies, derde lid, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen, ten minste jaarlijks openbaar overeenkomstig de in het zesde lid van dat artikel vermelde wijze en neemt daarbij het zevende lid van dat artikel in acht.
5.
Het derde en vierde lid zijn niet van toepassing op een beleggingsonderneming ten aanzien waarvan de Nederlandsche Bank in het afwikkelingsplan heeft bepaald dat zij het faillissement zal aanvragen.