Einde inhoudsopgave
Wet inzake bloedvoorziening
Artikel 3a
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2019
- Bronpublicatie:
18-04-2018, Stb. 2018, 136 (uitgifte: 24-05-2018, kamerstukken: 34815)
- Inwerkingtreding
01-01-2019
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
13-10-2018, Stb. 2018, 429 (uitgifte: 23-11-2018, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Gezondheidsrecht / Individuele gezondheidszorg
1.
De Bloedvoorzieningsorganisatie kan in het belang van een doelmatige bloedvoorziening en met toestemming van Onze Minister werkzaamheden of goederen die essentieel zijn voor de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder c en d, uit laten voeren door onderscheidenlijk in eigendom overdragen aan, één of meerdere andere rechtspersonen.
2.
De toestemming wordt minimaal vier maanden voor de beoogde datum waarop de werkzaamheden door een andere rechtspersoon worden uitgevoerd, dan wel de goederen aan een andere rechtspersoon in eigendom worden overgedragen, door de Bloedvoorzieningsorganisatie gezamenlijk met de andere rechtspersoon aangevraagd. Onze Minister beslist binnen drie maanden op de aanvraag.
3.
Artikel 3, tweede lid, onder c, derde en zesde lid, is op de toestemming van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in plaats van ‘aanwijzing’ wordt gelezen: toestemming.
4.
In de beschikking waarbij de toestemming aan de Bloedvoorzieningsorganisatie en aan één of meerdere andere rechtspersonen als bedoeld in het eerste lid, wordt verleend, wordt per andere rechtspersoon bepaald welke van de bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 5, tweede lid, 7, derde en vierde lid, 8, 9, derde en vierde lid, 10, eerste en vijfde lid, en 11, ten aanzien van deze rechtspersoon kunnen worden uitgeoefend. Onze Minister kan deze bevoegdheden slechts uitoefenen indien dit noodzakelijk is voor een goede uitvoering van deze wet.
5.
Van de bevoegdheden die ten aanzien van de Bloedvoorzieningsorganisatie kunnen worden uitgeoefend, kan geen gebruik worden gemaakt op zodanige wijze dat andere rechtspersonen als bedoeld in het eerste lid, worden onderworpen aan bevoegdheden als bedoeld in het vierde lid, waar de beschikking tot toestemming niet in voorziet.