Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) 2018/848 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 834/2007
Artikel 24 Toelating van producten en stoffen voor gebruik in de biologische productie
Geldend
Geldend vanaf 17-06-2018
- Bronpublicatie:
30-05-2018, PbEU 2018, L 150 (uitgifte: 14-06-2018, regelingnummer: 2018/848)
- Inwerkingtreding
17-06-2018
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
30-05-2018, PbEU 2018, L 150 (uitgifte: 14-06-2018, regelingnummer: 2018/848)
- Vakgebied(en)
Agrarisch recht (V)
Gezondheidsrecht / Voedsel- en warenkwaliteit
Dierenrecht / Dierenwelzijn
1.
De Commissie kan het gebruik van bepaalde producten en stoffen in de biologische productie toelaten en neemt deze toegelaten producten en stoffen in restrictieve lijsten op, mits zij worden gebruikt als:
- a)
werkzame stof die zal worden gebruikt in gewasbeschermingsmiddelen;
- b)
meststof, bodemverbeteraar of nutriënt;
- c)
van planten, algen, dieren of gist afkomstig niet-biologisch voedermiddel, of als voedermiddel van microbiële of minerale oorsprong;
- d)
diervoederadditief of technische hulpstof;
- e)
product voor het reinigen en ontsmetten van vijvers, kooien, tanks, doorstroomsystemen, gebouwen of installaties voor dierlijke productie;
- f)
product voor het reinigen en ontsmetten van gebouwen en installaties voor plantaardige productie, waaronder voor opslag in een landbouwbedrijf;
- g)
product voor het reinigen en ontsmetten van verwerkings- en opslagfaciliteiten.
2.
In aanvulling op producten en stoffen die overeenkomstig lid 1 zijn toegelaten kan de Commissie het gebruik van bepaalde producten en stoffen in de productie van verwerkte biologische levensmiddelen en van als levensmiddel of diervoeder gebruikte gist toelaten en neemt zij deze toegelaten producten en stoffen op in restrictieve lijsten, mits deze worden aangewend als:
- a)
levensmiddelenadditief of technische hulpstof;
- b)
niet-biologisch ingrediënt van agrarische oorsprong dat dient te worden gebruikt voor de productie van verwerkte biologische levensmiddelen;
- c)
technische hulpstof voor de productie van gist en gistproducten.
3.
De in lid 1 genoemde producten en stoffen worden voor het gebruik in de biologische productie toegelaten in overeenstemming met de beginselen van hoofdstuk II en met de volgende criteria, die in hun totaliteit worden beoordeeld:
- a)
de producten en stoffen zijn essentieel voor voortdurende productie en voor het beoogde gebruik;
- b)
alle betrokken producten en stoffen zijn van plantaardige, algen-, dierlijke, microbiële of minerale oorsprong, tenzij producten of stoffen van dergelijke oorsprong niet in voldoende hoeveelheden of kwaliteit of er geen alternatieven beschikbaar zijn;
- c)
voor de in lid 1, onder a), bedoelde producten geldt:
- i)
het gebruik ervan is essentieel voor de bestrijding van een plaagorganisme waarvoor geen andere biologische, fysische of kweekalternatieven, dan wel teeltpraktijken of andere doeltreffende beheerspraktijken beschikbaar zijn;
- ii)
indien zulke producten niet van plantaardige, algen-, dierlijke, microbiële of minerale oorsprong zijn en niet identiek zijn aan hun natuurlijke vorm, sluiten de voorwaarden voor het gebruik ervan elk direct contact met het eetbare gedeelte van het gewas uit;
- d)
het gebruik van de in lid 1, onder b), bedoelde producten is essentieel voor het vruchtbaar maken of houden van de bodem, voor specifieke voedingsbehoeften van de gewassen of voor specifieke toepassingen op het gebied van bodemverbetering;
- e)
voor de in lid 1, onder c) en d), bedoelde producten geldt:
- i)
het gebruik ervan is noodzakelijk voor het handhaven van de gezondheid, het welzijn en de vitaliteit van de dieren en draagt bij tot een passend dieet dat voorziet in de fysiologische en ethologische behoeften van de betrokken soort, of het produceren of bewaren van diervoeder is niet mogelijk zonder dergelijke stoffen;
- ii)
diervoeder van minerale oorsprong, spoorelementen, vitaminen of provitaminen zijn van natuurlijke oorsprong, tenzij producten of stoffen van dergelijke oorsprong niet in voldoende hoeveelheden of kwaliteit of er geen alternatieven beschikbaar zijn;
- iii)
het gebruik van een niet-biologisch voedermiddel van plantaardige of dierlijke oorsprong is noodzakelijk omdat een volgens de voorschriften inzake biologische productie geproduceerd voedermiddel van plantaardige of dierlijke oorsprong niet in voldoende hoeveelheden beschikbaar is;
- iv)
het gebruik van niet-biologische specerijen, kruiden en melasse is noodzakelijk omdat dergelijke producten niet beschikbaar zijn in biologische vorm; zij moeten zonder chemische oplosmiddelen zijn geproduceerd of bereid en het gebruik ervan mag niet meer bedragen dan 1 % van het voederrantsoen voor een bepaalde soort, berekend op jaarbasis als percentage van de droge stof van diervoeders van agrarische oorsprong.
4.
De toelating voor het gebruik van de in lid 2 genoemde producten en stoffen in de productie van verwerkte biologische levensmiddelen of voor de productie van als levensmiddel of diervoeder gebruikte gist wordt verleend in overeenstemming met de beginselen van hoofdstuk II en met de volgende criteria, die in hun totaliteit worden beoordeeld:
- a)
overeenkomstig dit artikel toegelaten alternatieve producten of stoffen, of technieken die in overeenstemming zijn met deze verordening, zijn niet beschikbaar;
- b)
zonder deze producten en stoffen kunnen de levensmiddelen niet worden geproduceerd of bewaard of kan aan bepaalde voedingsvoorschriften waarin de Uniewetgeving voorziet, niet worden voldaan;
- c)
deze producten en stoffen komen in de natuur voor en hebben uitsluitend mechanische, fysische, biologische, enzymatische of microbiële processen ondergaan, behalve indien producten of stoffen van dergelijke oorsprong niet in voldoende hoeveelheden of in de juiste kwaliteit beschikbaar zijn;
- d)
het biologische ingrediënt is niet in voldoende hoeveelheden beschikbaar.
5.
Het gebruik van chemisch gesynthetiseerde producten of stoffen wordt, in overeenstemming met de leden 1 en 2 van dit artikel, alleen toegelaten wanneer het gebruik van in artikel 5, onder g), bedoelde externe productiemiddelen onaanvaardbare gevolgen voor het milieu zou hebben.
6.
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 54 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de leden 3 en 4 van dit artikel door de toevoeging van nadere criteria voor de toelating van in de leden 1 en 2 van dit artikel bedoelde producten en stoffen in de biologische productie in het algemeen en in de productie van verwerkte biologische levensmiddelen in het bijzonder, alsmede van nadere criteria voor de intrekking van zulke toelatingen, of door de wijziging van deze toegevoegde criteria.
7.
Een lidstaat die van oordeel Is dat een product of een stof aan de lijst van in de leden 1 en 2 bedoelde toegelaten producten en stoffen moet worden toegevoegd of daarvan moet worden geschrapt of dat de in de productievoorschriften bedoelde gebruiksvoorwaarden moeten worden gewijzigd, zorgt ervoor dat een dossier met opgave van redenen voor die toevoeging, schrapping of andere wijzigingen langs de officiële weg aan de Commissie en de andere lidstaten wordt toegezonden en wordt bekendgemaakt, met inachtneming van de Unie- en nationale wetgeving inzake gegevensbescherming.
De Commissie publiceert alle in dit lid bedoelde verzoeken.
8.
De Commissie evalueert de in dit artikel bedoelde lijsten regelmatig.
De in lid 2, onder b), bedoelde lijst van niet-biologische ingrediënten wordt ten minste eenmaal per jaar geëvalueerd.
9.
De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot de toelating of intrekking van de toelating van producten en stoffen overeenkomstig de leden 1 en 2 voor gebruik in de biologische productie in het algemeen en in de productie van verwerkte biologische levensmiddelen in het bijzonder, en tot vaststelling van de procedures die gevolgd moeten worden voor dergelijke toelatingen en de lijsten van dergelijke producten en stoffen en, in voorkomend geval, de beschrijving, samenstellingseisen en gebruiksvoorwaarden ervan.
Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 55, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.