Einde inhoudsopgave
Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek
Artikel 2.6 Berekening rijksbijdrage
Geldend
Geldend van 01-04-2020 tot 01-01-2025
- Redactionele toelichting
De wijziging betreffende lid 3 is een herstel van de wijziging van 04-10-2017, Stb. 390.
- Bronpublicatie:
12-02-2020, Stb. 2020, 76 (uitgifte: 04-03-2020, kamerstukken: 35320)
- Inwerkingtreding
01-04-2020
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
16-03-2020, Stb. 2020, 98 (uitgifte: 23-03-2020, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
- Vakgebied(en)
Onderwijsrecht / Hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek
1.
De in artikel 2.5, eerste lid, bedoelde algemene berekeningswijze wordt bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vastgesteld. De algemene berekeningswijze bevat voor alle instellingen of voor groepen van instellingen gelijkelijk geldende maatstaven. Deze maatstaven hebben betrekking op de aard en omvang van de werkzaamheden en op de uitvoering daarvan.
2.
De bijzondere berekeningswijze, bedoeld in artikel 2.5, eerste lid, wordt bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vastgesteld. In die algemene maatregel van bestuur wordt tevens vastgesteld ten aanzien van welk onderwijs dat artikellid toepassing vindt. De bijzondere berekeningswijze bevat maatstaven die in elk geval betrekking hebben op de studieresultaten.
3.
Wat betreft de instellingen voor hoger onderwijs, met uitzondering van de Open Universiteit, hebben de maatstaven in elk geval betrekking op het aantal studenten en op de studieresultaten. De maatstaven kunnen verschillen per opleiding of groep van opleidingen.
4.
De maatstaven voor bekostiging van het wetenschappelijk onderzoek aan de universiteiten hebben in ieder geval betrekking op de maatschappelijke en wetenschappelijke behoefte aan het onderzoek, waarbij rekening wordt gehouden met het profiel van de instellingen alsmede op de kwaliteit van het onderzoek.
5.
Met het oog op de bevordering van de kwaliteit van het hoger onderwijs of het wetenschappelijk onderzoek kan Onze Minister in afwijking van de algemene berekeningswijze, bedoeld in het eerste lid, aan de rijksbijdrage waarop de in artikel 1.9, eerste lid, bedoelde aanspraak betrekking heeft, een bedrag toevoegen in verband met de door een instelling in het vooruitzicht gestelde of gerealiseerde kwaliteit van het hoger onderwijs of het wetenschappelijk onderzoek.
6.
Bij de berekening van het bedrag dat op grond van het vijfde lid aan de rijksbijdrage wordt toegevoegd, worden in ieder geval de bij algemene maatregel van bestuur te bepalen maatstaven voor onderwijsdifferentiatie, onderwijsintensiteit, docentkwaliteit en studiesucces gehanteerd. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen andere bij de berekening te hanteren maatstaven worden vastgesteld. Bij algemene maatregel van bestuur wordt voorts vastgesteld voor welk tijdvak de berekeningswijze, bedoeld in het vijfde lid, geldt.
7.
Onze Minister legt het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste, tweede en zesde lid voor aan de beide Kamers der Staten-Generaal. De voordracht voor die algemene maatregel van bestuur wordt niet gedaan dan nadat vier weken na die voorlegging zijn verstreken.
8.
Een ontwerp van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het zesde lid wordt niet aan beide Kamers der Staten-Generaal voorgelegd dan nadat over dat ontwerp overleg heeft plaatsgevonden met een vertegenwoordiging van de instellingsbesturen van de bekostigde universiteiten, hogescholen en Open Universiteit en met de daarvoor in aanmerking komende belangenorganisaties van studenten.