Einde inhoudsopgave
Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek
Artikel 2.5 Rijksbijdrage aan instellingen voor hoger onderwijs
Geldend
Geldend vanaf 01-04-2020
- Bronpublicatie:
12-02-2020, Stb. 2020, 76 (uitgifte: 04-03-2020, kamerstukken: 35320)
- Inwerkingtreding
01-04-2020
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
16-03-2020, Stb. 2020, 98 (uitgifte: 23-03-2020, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
- Vakgebied(en)
Onderwijsrecht / Hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek
1.
De rijksbijdrage waarop de in artikel 1.9, eerste lid, bedoelde aanspraak betrekking heeft, wordt berekend op de grondslag van een algemene berekeningswijze. In afwijking van de eerste volzin kan de rijksbijdrage worden berekend op de grondslag van een bijzondere berekeningswijze, voorzover dit voortvloeit uit de artikelen 5 en 7 van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Vlaamse Gemeenschap van België inzake de transnationale Universiteit Limburg (Trb. 2001, 38).
2.
Onze Minister kan aan de bekostiging van onderzoek aan universiteiten voorwaarden verbinden, verband houdend met de kwaliteitszorg.
3.
De rijksbijdrage wordt jaarlijks door Onze Minister vastgesteld in overeenstemming met het desbetreffende onderdeel van de voor dat begrotingsjaar vastgestelde rijksbegroting.
4.
Indien het in het derde lid bedoelde onderdeel van de voor het desbetreffende begrotingsjaar vastgestelde rijksbegroting wordt gewijzigd, wordt de rijksbijdrage door Onze Minister nader vastgesteld.
5.
De rijksbijdrage wordt betaald volgens een door Onze Minister te bepalen kasritme.
6.
Zolang de rijksbijdrage niet is bepaald of nader vastgesteld, wordt daarop door Onze Minister een voorschot verstrekt. Het vijfde lid is van overeenkomstige toepassing.