Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2008/50/EG betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa
Aanhef
Geldend
Geldend van 20-01-2009 tot 12-12-2026
- Redactionele toelichting
Vervanging van Beschikking 97/101/EG. Het opschrift is gecorrigeerd via een rectificatie (PbEU 2009, L 10). Het opschrift is nogmaals gecorrigeerd via een rectificatie (PbEU 2012, L 359).
- Bronpublicatie:
21-05-2008, PbEU 2008, L 152 (uitgifte: 01-01-2008, regelingnummer: 2008/50/EG)
- Inwerkingtreding
20-01-2009
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
21-05-2008, PbEU 2008, L 152 (uitgifte: 01-01-2008, regelingnummer: 2008/50/EG)
- Vakgebied(en)
Milieurecht / Lucht
Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2008 betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa
Het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 175,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),
Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (3),
Overwegende hetgeen volgt:
- (1)
Volgens het Zesde Milieuactieprogramma van de Europese Gemeenschap, dat is vastgesteld bij Besluit nr. 1600/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juli 2002 (4), is het noodzakelijk om de verontreiniging te verminderen tot niveaus waarbij de schadelijke gevolgen voor de menselijke gezondheid, met bijzondere aandacht voor gevoelige bevolkingsgroepen, en voor het milieu als geheel zo gering mogelijk zijn, om de bewaking en beoordeling van de luchtkwaliteit te verbeteren, met inbegrip van de depositie van verontreinigende stoffen, en de bevolking te informeren.
- (2)
Ter bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu als geheel, is het van bijzonder belang dat de uitstoot van verontreinigende stoffen bij de bron wordt bestreden en dat op lokaal, nationaal en communautair niveau wordt bepaald wat de beste uitstootverminderende maatregelen vervolgens zijn, en dat deze maatregelen worden uitgevoerd. Daarom dient de uitstoot van schadelijke luchtverontreinigende stoffen te worden vermeden, voorkomen of verminderd en dienen passende doelstellingen inzake de luchtkwaliteit te worden vastgesteld, rekening gehouden met de toepasselijke normen, richtsnoeren en programma's van de Wereldgezondheidsorganisatie.
- (3)
Richtlijn 96/62/EG van de Raad van 27 september 1996 inzake de beoordeling en het beheer van de luchtkwaliteit (5), Richtlijn 1999/30/EG van de Raad van 22 april 1999 betreffende grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes en lood in de lucht (6), Richtlijn 2000/69/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2000 betreffende grenswaarden voor benzeen en koolmonoxide in de lucht (7), Richtlijn 2002/3/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 februari 2002 betreffende ozon in de lucht (8) en Beschikking 97/101/EG van de Raad van 27 januari 1997 tot invoering van een regeling voor de onderlinge uitwisseling van informatie over en gegevens van meetnetten en meetstations voor luchtverontreiniging in de lidstaten (9) dienen grondig te worden herzien teneinde de nieuwste ontwikkelingen op het gebied van de volksgezondheid en de wetenschappelijke kennis alsook de door de lidstaten opgedane ervaring daarin te verwerken. Ten behoeve van de duidelijkheid, de vereenvoudiging en de administratieve efficiëntie is het daarom passend dat deze vijf besluiten door één enkele richtlijn en, waar nodig, door uitvoeringsmaatregelen, worden vervangen.
- (4)
Zodra in verband met de uitvoering van Richtlijn 2004/107/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2004 betreffende arseen, cadmium, kwik, nikkel en polycyclische aromatische koolwaterstoffen in de lucht (10) voldoende ervaring is opgedaan, kan de mogelijkheid worden overwogen, de bepalingen van die richtlijn samen te smelten met de bepalingen van deze richtlijn.
- (5)
Bij de beoordeling van de luchtkwaliteit dient een gemeenschappelijke aanpak op basis van gemeenschappelijke beoordelingscriteria te worden gevolgd. Bij de beoordeling van de luchtkwaliteit dient rekening te worden gehouden met de omvang van de aan luchtverontreiniging blootgestelde bevolkingsgroepen en ecosystemen. Het is derhalve dienstig het grondgebied van elke lidstaat in te delen in zones of agglomeraties op basis van de bevolkingsdichtheid.
- (6)
Waar mogelijk moet gebruik worden gemaakt van modellen, zodat de puntgegevens kunnen worden geïnterpreteerd in termen van de geografische spreiding van de concentratie. Dit kan de basis vormen voor de berekening van de collectieve blootstelling van de bevolking van het gebied.
- (7)
Ter verzekering dat de verzamelde gegevens over luchtverontreiniging voldoende representatief en over de hele Gemeenschap vergelijkbaar zijn, is het van belang dat bij de beoordeling van de luchtkwaliteit gestandaardiseerde meettechnieken en gemeenschappelijke criteria met betrekking tot het aantal en de plaats van de meetstations worden toegepast. Voor de beoordeling van de luchtkwaliteit kunnen andere technieken dan meting worden toegepast, en het is daarom noodzakelijk dat criteria voor de toepassing en de vereiste nauwkeurigheid van die technieken worden vastgesteld.
- (8)
Gedetailleerde metingen van fijne zwevende deeltjes op achtergrondlocaties op het platteland dienen te worden uitgevoerd met het oog op een beter begrip van de gevolgen van deze verontreinigende stof en ter ontwikkeling van een passend beleid. Deze metingen dienen te worden uitgevoerd op een wijze die consistent is met die van het Samenwerkingsprogramma voor de bewaking en evaluatie van het transport van luchtverontreinigende stoffen over lange afstand in Europa (EMEP), tot stand gekomen op basis van het Verdrag betreffende grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand van 1979, dat de Raad heeft goedgekeurd bij Besluit 81/462/EEG van 11 juni 1981 (11).
- (9)
De toestand van de luchtkwaliteit dient te worden gehandhaafd, waar deze reeds goed is, of verbeterd. Wanneer de doelstellingen voor luchtkwaliteit van deze richtlijn niet worden gehaald, dienen de lidstaten maatregelen te nemen, teneinde te voldoen aan de grenswaarden en kritische niveaus en, waar mogelijk, de streefwaarden en langetermijndoelstellingen te halen.
- (10)
Het risico dat luchtverontreiniging vormt voor de vegetatie en de natuurlijke ecosystemen is het belangrijkst op plaatsen die op afstand van stedelijke gebieden zijn gelegen. De vaststelling van deze risico's en van de naleving van de kritische niveaus ter bescherming van de vegetatie dient daarom geconcentreerd te worden op plaatsen die op afstand van bebouwde gebieden zijn gelegen.
- (11)
Fijne zwevende deeltjes (PM2,5) zijn verantwoordelijk voor aanzienlijke ongunstige gevolgen voor de menselijke gezondheid. Voorts kan er nog geen drempelwaarde worden bepaald waaronder PM2,5 geen risico vormt. Bijgevolg dient deze verontreinigende stof niet op dezelfde wijze te worden gereguleerd als andere luchtverontreinigende stoffen. De aanpak dient een algemene vermindering van de concentraties in de stedelijke achtergrond te beogen, om te garanderen dat de verbeterde luchtkwaliteit grote groepen van de bevolking ten goede komt. Om evenwel overal een minimale bescherming van de gezondheid te garanderen, moet deze aanpak worden gecombineerd met een grenswaarde, in een eerste fase voorafgegaan door een streefwaarde.
- (12)
De bestaande streefwaarden en langetermijndoelstellingen ter garantie van een doeltreffende bescherming tegen schadelijke gevolgen voor de menselijke gezondheid, de vegetatie en de ecosystemen door blootstelling aan ozon, dienen ongewijzigd te blijven. Een alarmdrempel en een informatiedrempel voor ozon dienen te worden vastgesteld ter bescherming van de gehele bevolking en gevoelige groepen daarvan tegen kortstondige blootstelling aan hoge ozonconcentraties. Het bereiken van die drempelwaarden moet het signaal vormen voor de mededeling aan de bevolking van gegevens over het blootstellingsrisico en de tenuitvoerlegging, indien passend, van kortetermijnmaatregelen om het ozonniveau te verminderen waar de alarmdrempel is overschreden.
- (13)
Ozon is een grensoverschrijdende verontreinigende stof, die in de atmosfeer wordt gevormd door de uitstoot van de primaire verontreinigende stoffen waarop Richtlijn 2001/81/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2001 inzake nationale emissieplafonds voor bepaalde luchtverontreinigende stoffen (12) betrekking heeft. De vooruitgang ten opzichte van de in deze richtlijn vastgestelde luchtkwaliteitsstreefwaarden en langetermijndoelstellingen voor ozon dient te worden bepaald in het licht van de in Richtlijn 2001/81/EG vastgestelde streefwaarden en emissieplafonds en, indien nodig, middels de uitvoering van luchtkwaliteitsplannen, zoals vervat in deze richtlijn.
- (14)
Vaste metingen dienen verplicht te zijn in zones en agglomeraties waar de langetermijndoelstellingen voor ozon of de beoordelingsdrempels voor andere verontreinigende stoffen worden overschreden. Informatie die afkomstig is van vaste metingen kan worden aangevuld met modelleringstechnieken en/of indicatieve metingen waarmee puntgegevens kunnen worden geïnterpreteerd in termen van geografische spreiding van concentraties. Door het gebruik van aanvullende beoordelingstechnieken, zou het ook mogelijk moeten zijn het vereiste minimumaantal vaste bemonsteringspunten te verminderen.
- (15)
Bijdragen uit natuurlijke bronnen kunnen worden beoordeeld, maar kunnen niet worden beheerst. Indien natuurlijke bijdragen aan verontreinigende stoffen in de lucht met voldoende nauwkeurigheid kunnen worden bepaald, en indien overschrijdingen geheel of gedeeltelijk te wijten zijn aan deze natuurlijke bijdragen, mogen ze, wanneer wordt beoordeeld of de grenswaarden voor de luchtkwaliteit worden nageleefd, onder de in deze richtlijn beschreven voorwaarden, buiten beschouwing worden gelaten. Overschrijdingen van grenswaarden van zwevende deeltjes PM10 die toe te schrijven zijn aan het strooien van zand of zout op de wegen in de winter kunnen, wanneer wordt beoordeeld of de grenswaarden voor de luchtkwaliteit worden nageleefd, ook buiten beschouwing worden gelaten, op voorwaarde dat er redelijke maatregelen zijn getroffen om de concentraties te verlagen.
- (16)
Voor zones en agglomeraties met bijzonder moeilijke omstandigheden moet het mogelijk zijn de nalevingstermijn voor de grenswaarden voor de luchtkwaliteit op te schorten in gevallen waarin zich, ondanks de tenuitvoerlegging van passende maatregelen ter bestrijding van de verontreiniging, in specifieke zones en agglomeraties acute nalevingsproblemen voordoen. Elke opschorting voor een bepaalde zone of agglomeratie dient vergezeld te gaan van een door de Commissie te beoordelen uitvoerig plan dat de naleving tegen het einde van de herziene nalevingstermijn garandeert. Het bestaan van de nodige communautaire maatregelen die het in de Thematische Strategie ter vermindering van emissies aan de bron gekozen streefniveau weerspiegelen is van belang voor een doeltreffende uitstootvermindering binnen het tijdskader dat in deze richtlijn wordt vastgesteld in verband met de naleving van de grenswaarden en er moet rekening mee worden gehouden bij de beoordeling van verzoeken tot uitstel van de nalevingstermijnen.
- (17)
De nodige communautaire maatregelen ter vermindering van de uitstoot aan de bron, met name maatregelen ter vergroting van de doeltreffendheid van communautaire wetgeving inzake industriële emissies ter begrenzing van uitlaatemissies van motoren in zware bedrijfsvoertuigen, de verdere vermindering van de in de lidstaten toegelaten emissies van de belangrijkste verontreinigende stoffen en de emissies die samenhangen met het tanken van benzineauto's bij tankstations, alsmede de aanpak van het zwavelgehalte van brandstoffen, waaronder scheepsbrandstof, moeten bij voorrang door alle betrokken instellingen grondig worden onderzocht.
- (18)
Er dienen luchtkwaliteitsplannen te worden ontwikkeld voor zones en agglomeraties waar de concentraties van verontreinigde stoffen in de lucht de geldende streefwaarden voor luchtkwaliteit of grenswaarden, verhoogd met tijdelijke overschrijdingsmarges, overschrijden. Stoffen die de lucht verontreinigen komen uit allerlei bronnen en activiteiten. Ter garantie van een goede samenhang tussen de diverse beleidslijnen dienen deze luchtkwaliteitsplannen, waar mogelijk, samenhangend te zijn en te worden geïntegreerd met de plannen en programma's die zijn voorbereid krachtens Richtlijn 2001/80/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2001 inzake de beperking van de emissies van bepaalde verontreinigende stoffen in de lucht door grote stookinstallaties (13), Richtlijn 2001/81/EG en Richtlijn 2002/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 juni 2002 inzake de evaluatie en de beheersing van omgevingslawaai (14). Er zal tevens terdege rekening worden gehouden met de doelstellingen voor de luchtkwaliteit in deze richtlijn wanneer vergunningen voor industriële activiteiten worden verleend ingevolge Richtlijn 2008/1/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2008 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (15).
- (19)
Er moeten actieplannen worden opgesteld die de maatregelen aangeven die op korte termijn dienen te worden genomen wanneer er gevaar bestaat voor overschrijding van één of meer alarmdrempels, teneinde dat gevaar te verkleinen en de duur van een dergelijk voorval te beperken. Wanneer dit gevaar bestaat voor één of meer grens- of streefwaarden kunnen de lidstaten, zo nodig, actieplannen voor de korte termijn opstellen. Wat ozon betreft, moeten deze kortetermijnactieplannen rekening houden met Beschikking 2004/279/EG van de Commissie van 19 maart 2004 betreffende een leidraad voor de uitvoering van Richtlijn 2002/3/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende ozon in de lucht (16).
- (20)
De lidstaten dienen elkaar te raadplegen wanneer het niveau van een verontreinigende stof ten gevolge van aanzienlijke verontreiniging die in een andere lidstaat haar oorsprong vindt de eventueel met de overschrijdingsmarge verhoogde, toepasselijke luchtkwaliteitsdoelstellingen of, naar gelang van het geval, de alarmdrempel overschrijdt of waarschijnlijk zal overschrijden. De grensoverschrijdende aard van specifieke verontreinigende stoffen, zoals ozon en zwevende deeltjes, kan van naburige lidstaten een zekere mate van coördinatie vergen bij het opstellen en uitvoeren van luchtkwaliteitsplannen en kortetermijnactieplannen en bij het inlichten van de bevolking. De betrokken lidstaten dienen zo nodig te streven naar samenwerking met derde landen, met een bijzondere klemtoon op vroegtijdige participatie van kandidaat-lidstaten.
- (21)
Het is noodzakelijk dat de lidstaten en de Commissie gegevens over de luchtkwaliteit verzamelen, uitwisselen en verspreiden om een beter inzicht te verkrijgen in de gevolgen van de luchtverontreiniging en om een passend beleid te ontwikkelen. Ook dient het publiek gemakkelijk te kunnen beschikken over bijgewerkte gegevens over de concentraties van alle gereguleerde verontreinigende stoffen in de lucht.
- (22)
Om de verwerking en vergelijking van gegevens over de luchtkwaliteit te vergemakkelijken, dienen de gegevens in gestandaardiseerde vorm aan de Commissie te worden verstrekt.
- (23)
Het is noodzakelijk de procedures voor de gegevensverstrekking, de beoordeling en het doen van verslagen over de luchtkwaliteit aan te passen, zodat elektronische hulpmiddelen en het internet als de belangrijkste instrumenten voor de terbeschikkingstelling van gegevens kunnen worden gebruikt en deze procedures in overeenstemming zullen zijn met Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2007 tot oprichting van een infrastructuur voor ruimtelijke informatie in de Gemeenschap (Inspire) (17).
- (24)
De mogelijkheid dient te worden gegeven, de criteria en technieken ter beoordeling van de luchtkwaliteit alsmede het verstrekken van gegevens aan te passen aan de wetenschappelijke en technologische vooruitgang.
- (25)
Aangezien de doelstellingen van deze richtlijn niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve, vanwege de grensoverschrijdende aard van luchtverontreinigende stoffen, beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.
- (26)
De lidstaten dienen regels vast te stellen inzake sancties op inbreuken op de bepalingen van deze richtlijn en ervoor te zorgen dat deze worden toegepast. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.
- (27)
Sommige bepalingen van de bij deze richtlijn ingetrokken besluiten dienen van kracht te blijven om te zorgen voor de continuering van de bestaande luchtkwaliteitsgrenswaarden voor stikstofdioxide totdat deze met ingang van 1 januari 2010 worden vervangen, voor de continuering van de rapportagevoorschriften inzake luchtkwaliteit tot nieuwe uitvoeringsmaatregelen zijn aangenomen, en voor de continuering van de verplichtingen inzake voorafgaande beoordeling van de luchtkwaliteit uit hoofde van Richtlijn 2004/107/EG.
- (28)
De verplichting tot omzetting van deze richtlijn in nationaal recht dient te worden beperkt tot die bepalingen die ten opzichte van de vorige richtlijnen materieel zijn gewijzigd.
- (29)
Overeenkomstig punt 34 van het interinstitutioneel akkoord ‘Beter wetgeven’ (18) worden de lidstaten ertoe aangespoord, voor zichzelf en in het belang van de Gemeenschap, hun eigen tabellen op te stellen die, voor zover mogelijk, het verband weergeven tussen de richtlijn en de omzettingsmaatregelen, en deze openbaar te maken.
- (30)
Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn erkend. Deze richtlijn streeft met name naar de integratie in het beleid van de Unie van een hoog niveau van milieubescherming en de verbetering van de kwaliteit van het milieu, overeenkomstig het in artikel 37 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie neergelegde beginsel van duurzame ontwikkeling.
- (31)
De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (19).
- (32)
De Commissie moet de bevoegdheid worden gegeven de bijlagen I tot en met VI, VIII tot en met X en XV, te wijzigen. Daar het maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn, moeten zij worden vastgesteld volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG bepaalde regelgevingsprocedure met toetsing.
- (33)
De omzettingsclausule verlangt van de lidstaten dat zij ervoor zorgen dat de noodzakelijke stedelijkeachtergrondmetingen tijdig klaar zijn voor het bepalen van de gemiddelde-blootstellingsindex, zodat wordt voldaan aan de eisen in verband met de beoordeling van de nationale streefwaarde inzake vermindering van de blootstelling en de berekening van de gemiddelde-blootstellingsindex,
Hebben de volgende richtlijn vastgesteld:
Voetnoten
PB C 195 van 18.8.2006, blz. 84.
PB C 206 van 29.8.2006, blz. 1.
Advies van het Europees Parlement van 26 september 2006 (PB C 306 E van 15.12.2006, blz. 102), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 25 juni 2007 (PB C 236 E van 6.11.2007, blz. 1) en standpunt van het Europees Parlement van 11 december 2007. Besluit van de Raad van 14 april 2008.
PB L 242 van 10.9.2002, blz. 1.
PB L 296 van 21.11.1996, blz. 55. Richtlijn gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).
PB L 163 van 29.6.1999, blz. 41. Richtlijn gewijzigd bij Beschikking 2001/744/EG van de Commissie (PB L 278 van 23.10.2001, blz. 35).
PB L 313 van 13.12.2000, blz. 12.
PB L 67 van 9.3.2002, blz. 14.
PB L 35 van 5.2.1997, blz. 14. Beschikking gewijzigd bij Beschikking 2001/752/EG van de Commissie (PB L 282 van 26.10.2001, blz. 69).
PB L 23 van 26.1.2005, blz. 3.
PB L 171 van 27.6.1981, blz. 11.
PB L 309 van 27.11.2001, blz. 22. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/105/EG van de Raad (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 368).
PB L 309 van 27.11.2001, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/105/EG.
PB L 189 van 18.7.2002, blz. 12.
PB L 24 van 29.1.2008, blz. 8.
PB L 87 van 25.3.2004, blz. 50.
PB L 108 van 25.4.2007, blz. 1.
PB C 321 van 31.12.2003, blz. 1.
PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. Besluit gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG (PB L 200 van 22.7.2006, blz. 11).