Einde inhoudsopgave
Verdrag van de Verenigde Naties tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad
Artikel 29 Opleiding en technische bijstand
Geldend
Geldend vanaf 29-09-2003
- Bronpublicatie:
15-11-2000, Trb. 2004, 34 (uitgifte: 19-02-2004, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
29-09-2003
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
15-11-2000, Trb. 2004, 34 (uitgifte: 19-02-2004, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht / Algemeen
1.
Elke Staat die partij is, zet op, ontwikkelt of verbetert, voor zover nodig, specifieke opleidingsprogramma's voor zijn rechtshandhavend personeel, met inbegrip van officieren van justitie, onderzoeksrechters en douanepersoneel alsmede ander personeel belast met de voorkoming en opsporing en repressie van de strafbare feiten die onder dit Verdrag vallen. Deze programma's kunnen de detachering en uitwisseling van medewerkers omvatten. De programma's betreffen in het bijzonder en voorzover toegestaan krachtens het nationale recht het volgende:
- a.
methoden gebruikt bij de voorkoming, opsporing en bestrijding van de strafbare feiten die onder dit Verdrag vallen;
- b.
routes en technieken gebruikt door personen die verdacht worden van betrokkenheid bij strafbare feiten die onder dit Verdrag vallen, waaronder in doorvoerstaten, en geschikte tegenmaatregelen;
- c.
volgen van de bewegingen van smokkelarij;
- d.
opsporing en volgen van de bewegingen van de opbrengsten van misdaad, goederen, benodigdheden of andere hulpmiddelen en methoden die worden gebruikt voor het overbrengen, verhelen of verhullen van dergelijke opbrengsten, goederen, benodigdheden of andere hulpmiddelen, alsmede methoden die worden gebruikt bij de bestrijding van witwassen en andere financiële misdrijven;
- e.
vergaring van bewijs;
- f.
controletechnieken in vrijhandelszones en vrijhavens;
- g.
moderne uitrusting en technieken ten behoeve van rechtshandhaving, met inbegrip van elektronisch toezicht, gecontroleerde aflevering en infiltratie-operaties;
- h.
methoden gebruikt voor de bestrijding van grensoverschrijdende georganiseerde misdaad die wordt gepleegd met behulp van computers, telecommunicatienetwerken of andere vormen van moderne technologie;
en
- i.
methoden gebruikt ter bescherming van slachtoffers en getuigen.
2.
De Staten die partij zijn, zijn elkaar behulpzaam bij het ontwerpen en uitvoeren van onderzoeks- en opleidingsprogramma's ten behoeve van het delen van expertise op de in het eerste lid van dit artikel bedoelde gebieden en gebruiken daartoe tevens, indien van toepassing, regionale en internationale conferenties en seminars ter bevordering van de samenwerking en ter stimulering van de bespreking van gemeenschappelijke problemen, met inbegrip van de speciale problemen en behoeften van doorvoerstaten.
3.
De Staten die partij zijn, bevorderen de opleiding en technische bijstand ter vergemakkelijking van uitlevering en wederzijdse rechtshulp. Deze opleiding en technische bijstand kunnen taaltraining, detachering en uitwisseling van personeel van centrale autoriteiten of van organisaties met verantwoordelijkheden op de desbetreffende gebieden omvatten.
4.
In het geval van bestaande bilaterale en multilaterale overeenkomsten of regelingen, versterken de Staten die partij zijn, voorzover nodig, de maatregelen genomen tot optimalisering van operationele en opleidingsactiviteiten binnen internationale en regionale organisaties en in het kader van andere relevante bilaterale en multilaterale overeenkomsten of regelingen.