Einde inhoudsopgave
Verdrag van Genève betreffende de bescherming van burgers in oorlogstijd, van 12 Augustus 1949
Artikel 61
Geldend
Geldend vanaf 21-10-1950
- Bronpublicatie:
12-08-1949, Trb. 1951, 75 (uitgifte: 14-06-1951, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
21-10-1950
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
12-08-1949, Trb. 1951, 75 (uitgifte: 14-06-1951, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Verdragenrecht
Internationaal publiekrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
De verdeling van de zendingen tot hulpverlening, bedoeld in de voorgaande artikelen, zal worden uitgevoerd met de medewerking en onder het toezicht van de beschermende Mogendheid. Deze taak mag ook, bij overeenkomst tussen de bezettende Mogendheid en de beschermende Mogendheid, worden gedelegeerd aan een onzijdige Staat, het Internationale Comité van het Rode Kruis of enige andere onpartijdige humanitaire organisatie.
2.
Deze zendingen tot hulpverlening zullen in bezet gebied vrijgesteld zijn van alle rechten, belastingen of accijnzen, tenzij deze heffingen in het belang van de economie van het gebied noodzakelijk zijn. De bezettende Mogenheid[lees: Mogendheid] moet een vlotte verdeling van deze zendingen vergemakkelijken.
3.
Alle Verdragsluitende Partijen zullen er naar streven de doorvoer en het vervoer van deze voor bezette gebieden bestemde zendingen tot hulpverlening kosteloos toe te staan.