Einde inhoudsopgave
Wet op de dividendbelasting 1965
Artikel 11 [Vermindering op af te dragen belasting, winstuitkeringen op aandelen en winstbewijzen/verdragen/Nederlandse Antillen/Aruba]
Geldend
Geldend vanaf 17-05-2019. Let op: treedt met terugwerkende kracht in werking vanaf 01-01-2018
- Bronpublicatie:
24-04-2019, Stb. 2019, 175 (uitgifte: 16-05-2019, kamerstukken: 34959)
- Inwerkingtreding
17-05-2019, terugwerkend tot: 01-01-2018
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
24-04-2019, Stb. 2019, 175 (uitgifte: 16-05-2019, kamerstukken: 34959)
- Vakgebied(en)
Dividendbelasting (V)
Dividendbelasting / Heffingswijze
1.
Op de ingevolge artikel 7, vierde lid, op aangifte af te dragen belasting kan een in het tweede lid nader aangeduide vermindering worden toegepast wegens winstuitkeringen op aandelen en winstbewijzen die door de inhoudingsplichtige zijn ontvangen van een lichaam dat is gevestigd op Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de BES eilanden, dan wel in een staat in relatie waarmee een met Nederland gesloten verdrag ter voorkoming van dubbele belasting van toepassing is, indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:
- 1°
de inhoudingsplichtige was op het tijdstip waarop het lichaam de winstuitkering ter beschikking stelde — al dan niet te zamen met in Nederland gevestigde, met de inhoudingsplichtige verbonden lichamen als bedoeld in artikel 10a, vierde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 — voor ten minste 25 percent van het nominaal gestorte kapitaal aandeelhouder van dat lichaam dan wel bezat, zo het verdrag daarin voorziet, ten minste 25 percent van de stemrechten in dat lichaam;
- 2°
op de winstuitkeringen is op de BES eilanden, in Aruba, Curaçao, Sint Maarten, of de staat waar het lichaam is gevestigd een bronbelasting van ten minste 5 percent ingehouden;
- 3°
bij het bepalen van de winst van de inhoudingsplichtige blijven de winstuitkeringen op de voet van artikel 13 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 buiten aanmerking.
2.
De in het eerste lid bedoelde vermindering bedraagt 3 percent van de door de inhoudingsplichtige ter beschikking gestelde opbrengst waarop hij dividendbelasting heeft ingehouden, doch niet meer dan 3 percent van de winstuitkeringen — vóór aftrek van de ingehouden bronbelasting — bedoeld in het eerste lid die hij in het kalenderjaar tot het tijdstip van inhouding alsmede in de twee daaraan voorafgaande kalenderjaren heeft ontvangen voor zover die winstuitkeringen nog niet in aanmerking zijn genomen bij de vaststelling van een eerdere vermindering. De winstuitkeringen worden in aanmerking genomen in de volgorde waarin zij door de inhoudingsplichtige zijn ontvangen.
3.
Tot de in het tweede lid genoemde opbrengst waarop de inhoudingsplichtige dividendbelasting heeft ingehouden, wordt niet gerekend de opbrengst waarop hij weliswaar dividendbelasting heeft ingehouden doch welke belasting voor volledige teruggaaf in aanmerking komt, behalve indien de opbrengst ter beschikking wordt gesteld aan een rechtspersoon of lichaam als bedoeld in artikel 10, die respectievelijk dat voor minder dan 5 percent van het nominaal gestorte kapitaal aandeelhouder is van de inhoudingsplichtige.
4.
Voor de toepassing van dit artikel wordt met een winstuitkering op aandelen en winstbewijzen ter zake waarvan een vermindering kan worden toegepast gelijkgesteld de uit een staat waarmee Nederland een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting heeft gesloten afkomstige winst, die in overeenstemming met het ter zake in het desbetreffende verdrag bepaalde in Nederland van belastingheffing is vrijgesteld en in de andere staat, naast de belasting die over die winst is geheven, is onderworpen aan een aanvullende belasting van ten minste 5 percent.
5.
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld voor de toepassing van dit artikel.