Einde inhoudsopgave
Wet op de dividendbelasting 1965
Artikel 10a
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2024
- Bronpublicatie:
20-12-2023, Stb. 2023, 501 (uitgifte: 27-12-2023, kamerstukken: 36420)
20-12-2023, Stb. 2023, 498 (uitgifte: 27-12-2023, kamerstukken: 36342)
- Inwerkingtreding
01-01-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
20-12-2023, Stb. 2023, 501 (uitgifte: 27-12-2023, kamerstukken: 36420)
20-12-2023, Stb. 2023, 498 (uitgifte: 27-12-2023, kamerstukken: 36342)
- Vakgebied(en)
Dividendbelasting (V)
Dividendbelasting / Inhoudingsvrijstelling
Dividendbelasting / Heffingswijze
1.
Aan een natuurlijk persoon of een lichaam die woonachtig is, onderscheidenlijk dat gevestigd is, in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte wordt op zijn verzoek bij een voor bezwaar vatbare beschikking teruggaaf verleend van de in een kalenderjaar, onderscheidenlijk boekjaar, ingehouden dividendbelasting ten aanzien van opbrengsten waarvoor die natuurlijk persoon, onderscheidenlijk dat lichaam, niet belastingplichtig is voor de inkomstenbelasting, onderscheidenlijk de vennootschapsbelasting, voor zover deze dividendbelasting na vermindering met andere teruggaaf op basis van deze wet of een door Nederland gesloten verdrag ter voorkoming van dubbele belasting, hoger is dan de inkomstenbelasting, onderscheidenlijk de vennootschapsbelasting, die verschuldigd zou zijn indien die natuurlijk persoon, onderscheidenlijk dat lichaam, woonachtig, onderscheidenlijk gevestigd, zou zijn in Nederland.
2.
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van een natuurlijk persoon of een lichaam die woonachtig is, onderscheidenlijk dat gevestigd is, in een bij ministeriële regeling aangewezen staat, niet zijnde een staat als bedoeld in het eerste lid, waarmee Nederland een regeling is overeengekomen die voorziet in de uitwisseling van inlichtingen voor de heffing van belastingen, voor zover de te zijnen laste ingehouden dividendbelasting betrekking heeft op de opbrengst uit portfolio-investeringen. Onder portfolio-investeringen worden verstaan de investeringen die vallen onder de vrijheid van kapitaalverkeer, bedoeld in artikel 63 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en die geen directe investering vormen in de zin van artikel 64 van dat verdrag.
3.
Het eerste en tweede lid zijn slechts van toepassing op dividendbelasting naar opbrengsten met betrekking waartoe die natuurlijk persoon of dat lichaam de uiteindelijk gerechtigde is. Die natuurlijk persoon, onderscheidenlijk dat lichaam, maakt aannemelijk dat hij de uiteindelijk gerechtigde is tot die opbrengsten, met dien verstande dat de inspecteur het tegendeel aannemelijk maakt indien de ingehouden dividendbelasting in het kalenderjaar € 1.000 of minder bedraagt.
4.
Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing met betrekking tot lichamen die een vergelijkbare functie vervullen als een beleggingsinstelling als bedoeld in de artikelen 6a of 28 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.
5.
De teruggaaf, bedoeld in het eerste of tweede lid, wordt niet verleend indien de natuurlijk persoon of het lichaam voor het voor teruggaaf in aanmerking komende bedrag aan dividendbelasting recht heeft op volledige verrekening in zijn woonstaat, onderscheidenlijk vestigingsstaat, op grond van een tussen Nederland en die woonstaat, onderscheidenlijk vestigingsstaat, gesloten verdrag ter voorkoming van dubbele belasting.
6.
Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot:
- a.
het verzoek, bedoeld in het eerste lid, en
- b.
het bepalen van de inkomstenbelasting of de vennootschapsbelasting die verschuldigd zou zijn indien de natuurlijk persoon, onderscheidenlijk het lichaam, woonachtig, onderscheidenlijk gevestigd, zou zijn in Nederland.