Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2006/126/EG betreffende het rijbewijs
Bijlage III Minimumnormen inzake lichamelijke en geestelijke geschiktheid voor het besturen van een gemotoriseerd voertuig
Geldend
Geldend vanaf 28-07-2016
- Redactionele toelichting
Wordt toegepast vanaf 01-01-2018.
- Bronpublicatie:
07-07-2016, PbEU 2016, L 183 (uitgifte: 08-07-2016, regelingnummer: 2016/1106)
- Inwerkingtreding
28-07-2016
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
07-07-2016, PbEU 2016, L 183 (uitgifte: 08-07-2016, regelingnummer: 2016/1106)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
Definities
1
In het kader van deze bijlage worden de bestuurders in twee groepen ingedeeld, namelijk:
- 1.1.Groep 1:
bestuurders van voertuigen van de categorieën A, A1, A2, AM, B, B1 en BE.
- 1.2.Groep 2:
bestuurders van voertuigen van de categorieën C, CE, C1, C1E, D, DE, D1 en D1E.
- 1.3.
In de nationale wetgeving kunnen bepalingen worden opgenomen om de voor de bestuurders van groep 2 bestemde bepalingen van deze bijlage toe te passen op de bestuurders van voertuigen van categorie B die hun rijbewijs voor de uitoefening van hun beroep gebruiken (taxi's, ziekenauto's, enz.).
2
Naar analogie hiervan worden de aanvragers van een eerste rijbewijs of verlenging van een rijbewijs ingedeeld in de groep waartoe zij behoren, nadat het rijbewijs is afgegeven of verlengd.
Medische onderzoeken
3. Groep 1:
De aanvragers moeten een medisch onderzoek ondergaan, indien bij het vervullen van de vereiste formaliteiten of tijdens het examen dat zij moeten afleggen voor het verkrijgen van een rijbewijs, blijkt dat zij één of meer van de in deze bijlage vermelde lichamelijke of geestelijke gebreken hebben.
4. Groep 2:
De aanvragers moeten een medisch onderzoek ondergaan vóór de eerste afgifte van een rijbewijs; vervolgens worden de bestuurders bij elke verlenging van het rijbewijs getest volgens het nationale systeem van de lidstaat van normaal verblijf.
5
De lidstaten kunnen voor de afgifte of verlenging van een rijbewijs strengere normen vaststellen dan de in deze bijlage vervatte normen.
Gezichtsvermogen
6
Iedere aanvrager van een rijbewijs dient de nodige onderzoeken te ondergaan om vast te stellen of hij beschikt over voldoende gezichtsscherpte voor het besturen van motorvoertuigen. Indien daarover twijfel bestaat, moet hij/zij door een bevoegde medische instantie worden onderzocht. Bij dat onderzoek dient bijzondere aandacht te worden besteed aan: de gezichtsscherpte, het gezichtsveld, het gezichtsvermogen in het schemerdonker, de licht- en contrastgevoeligheid, diplopie en andere visuele functies die essentieel zijn voor de veilige besturing van een motorvoertuig.
Aan bestuurders van groep 1 die niet aan de normen inzake gezichtsscherpte en -veld voldoen, kan in ‘uitzonderlijke omstandigheden’ een rijbewijs worden toegekend; in die gevallen moet de bestuurder door een bevoegde medische instantie worden onderzocht om aan te tonen dat er geen sprake is van andere beschadigingen van de visuele functies, zoals lichtschitteringen (glare), contrastgevoeligheid of een te beperkt gezichtsvermogen bij schemerlicht. De bestuurder moet tevens met goed gevolg een door een bevoegde instantie georganiseerde praktijktest afleggen.
Groep 1:
- 6.1.
Iedere aanvrager van een rijbewijs of verlenging van een rijbewijs dient, zo nodig met optische correctie, een binoculaire gezichtsscherpte te hebben van ten minste 0,5.
Voorts dient het horizontale gezichtsveld minstens 120° te bedragen, het gezichtsbereik dient minstens 50° links en rechts en 20° naar boven en beneden te reiken. Binnen een straal van 20° vanuit het centrum van het gezichtsveld mogen er zich geen gebreken voordoen.
Indien een progressieve oogziekte wordt ontdekt of gemeld, kan het rijbewijs worden afgegeven of verlengd mits de aanvrager zich periodiek door een bevoegde medische instantie laat onderzoeken.
- 6.2.
Iedere aanvrager van een rijbewijs of verlenging van een rijbewijs die het gezichtsvermogen van één oog volledig is kwijtgeraakt of die, bijvoorbeeld in geval van diplopie, slechts één oog gebruikt, dient een gezichtsscherpte, zo nodig met optische correctie, van ten minste 0,5 te hebben. De bevoegde medische instantie dient daarbij te verklaren dat dit monoculaire zien al zo lang bestaat dat de betrokkene zich daaraan heeft aangepast, en dat het gezichtsveld van het oog voldoet aan de in punt 6.1 vastgestelde normen.
- 6.3.
Na een recent geval van diplopie of verlies van het gezichtsvermogen van één oog moet een passende aanpassingsperiode (bijvoorbeeld zes maanden) in acht worden genomen tijdens dewelke geen motorvoertuig mag worden bestuurd. Na die periode mag pas opnieuw een motorvoertuig worden bestuurd na gunstig advies van gezichts- en rijdeskundigen.
Groep 2:
- 6.4.
Iedere aanvrager van een rijbewijs of verlenging van een rijbewijs dient, zo nodig met optische correctie, te beschikken over een gezichtsscherpte van minstens 0,8 voor het beste oog en 0,1 voor het minder goede oog. Indien de waarden 0,8 en 0,1 met een optische correctie worden bereikt, dient de correctie van de minimale gezichtsscherpte (0,8 en 0,1) te zijn verkregen door brilglazen die niet sterker mogen zijn dan 8 dioptrieën, of door contactlenzen. De correctie moet goed worden verdragen.
Voorts dient het horizontale gezichtsveld met beide ogen minstens 160° te bedragen, het gezichtsbereik dient minstens 70° links en rechts en 30° naar boven en beneden te reiken. Binnen een straal van 30° vanuit het centrum van het gezichtsveld mogen er zich geen gebreken voordoen.
Rijbewijzen mogen niet worden afgegeven of verlengd indien de aanvrager of bestuurder lijdt aan een verminderde contrastgevoeligheid of diplopie.
Na een substantiële terugval van het gezichtsvermogen van één oog moet een passende aanpassingsperiode (bijvoorbeeld zes maanden) in acht worden genomen tijdens dewelke geen motorvoertuig mag worden bestuurd. Na die periode mag slechts opnieuw een motorvoertuig worden bestuurd na gunstig advies van gezichts- en rijdeskundigen.
Gehoor
7
Onder voorbehoud van het advies van de bevoegde medische instanties kan het rijbewijs voor iedere aanvrager of bestuurder van groep 2 worden afgegeven of verlengd; bij het medisch onderzoek wordt met name rekening gehouden met de mogelijkheden van compensatie.
Motorisch gehandicapten
8
Het rijbewijs mag niet worden afgegeven of verlengd indien de aanvrager of bestuurder aan motorische aandoeningen of afwijkingen lijdt waardoor het besturen van een motorvoertuig gevaar oplevert.
Groep 1:
- 8.1.
Een rijbewijs met eventueel beperkende voorwaarde mag, nadat daarover door een bevoegde medische instantie advies is uitgebracht, worden afgegeven aan aanvragers of bestuurders die lichamelijk gehandicapt zijn. Dat advies moet gebaseerd zijn op een medische beoordeling van de betreffende aandoening of afwijking en zo nodig op een praktische test; daarin moet ook worden aangegeven hoe het voertuig moet worden aangepast en of de bestuurder orthopedische apparatuur nodig heeft. Uit het onderzoek naar de rijvaardigheid en het rijgedrag moet echter blijken dat die apparatuur geen gevaar voor het rijden oplevert.
- 8.2.
Het rijbewijs mag worden afgegeven of verlengd indien de aanvrager aan een progressieve aandoening lijdt, mits aan de hand van periodieke controles wordt geverifieerd of de betrokkene nog in staat is zijn voertuig volkomen veilig te besturen.
Een rijbewijs mag zodra de handicap zich heeft gestabiliseerd, zonder geregelde medische controle worden afgegeven of verlengd.
Groep 2:
- 8.3.
De bevoegde medische instantie dient naar behoren rekening te houden met de extra risico's en gevaren in verband met het besturen van voertuigen die aan de definitie van deze groep beantwoorden.
Hart- en vaatziekten
9
Hart- en vaataandoeningen of -ziekten kunnen leiden tot een acute beschadiging van de hersenfunctie die een gevaar vormt voor de verkeersveiligheid. Dergelijke aandoeningen vormen een gegronde reden om tijdelijke of permanente rijbeperkingen op te leggen.
- 9.1.
Voor de volgende hart- en vaataandoeningen mogen de rijbewijzen van aanvragers of bestuurders in de vermelde groepen alleen worden afgegeven of verlengd als de aandoening effectief is behandeld en op voorwaarde dat een medische toestemming is afgegeven en, in voorkomend geval, een periodieke medische keuring wordt uitgevoerd:
- a)
brady-aritmie (sinus-knooppuntziekte en verstoring van de doorstroming) en tachy-aritmie (supraventriculaire en ventriculaire aritmieën) met een geschiedenis van syncope of syncopale episoden ten gevolge van aritmogene aandoeningen (voor groep 1 en 2);
- b)
brady-aritmie: sinus-knooppuntziekte en verstoring van de doorstroming met tweedegraads AV-blok (Mobitz II), derdegraads AV-blok of wisselende bundeltakblok (uitsluitend voor groep 2);
- c)
tachy-aritmie (supraventriculaire en ventriculaire aritmie) met:
- —
structurele hartziekte en aanhoudende ventriculaire tachycardie (VT) (voor groep 1 en 2), of
- —
niet-aanhoudende polymorfe VT, aanhoudende ventriculaire tachycardie of met een indicatie voor een defibrillator (uitsluitend voor groep 2);
- d)
symptomatisch voor angina (voor groep 1 en 2);
- e)
implantatie of vervanging van een permanente pacemaker (uitsluitend voor groep 2);
- f)
implantatie of vervanging van een defibrillator of passende of niet-passende defibrillatorschok (uitsluitend voor groep 1);
- g)
syncope (tijdelijk verlies van bewustzijn en evenwicht, gekenmerkt door snel begin, korte duur en spontaan herstel, ten gevolge van algemene cerebrale hypoperfusie, vermoedelijk ten gevolge van reflexsyncope, met onbekende oorzaak, zonder aanwijzingen van onderliggende hartziekte) (voor groep 1 en 2);
- h)
acuut coronair syndroom (voor groep 1 en 2);
- i)
stabiele angina wanneer de symptomen zich niet voordoen bij milde inspanningen (voor groep 1 en 2);
- j)
percutane coronaire ingreep (PCI) (voor groep 1 en 2);
- k)
coronaire bypass-operatie (CABG — Coronary Artery Bypass Graft) (voor groep 1 en 2);
- l)
beroerte/transiënte ischemische aanval (TIA) (voor groep 1 en 2);
- m)
significante stenose van de carotis (uitsluitend voor groep 2);
- n)
maximale aortadiameter van meer dan 5,5 cm (uitsluitend voor groep 2);
- o)
hartfalen:
- —
New York Heart Association (NYHA) I, II, III (uitsluitend voor groep 1),
- —
volgens NYHA I en II moet de linker ventriculaire ejectiefractie minstens 35 % bedragen (uitsluitend voor groep 2);
- p)
harttransplantatie (voor groep 1 en 2);
- q)
hulpmiddel voor ondersteuning hartslag (uitsluitend voor groep 1);
- r)
hartklepoperatie (voor groep 1 en 2);
- s)
maligne hypertensie (hoogte systolische bloeddruk ≥ 180 mmHg of diastolische bloeddruk ≥ 110 mmHg, geassocieerd met naderende of geleidelijke orgaanschade) (voor groep 1 en 2);
- t)
klasse III bloeddruk (diastolische bloeddruk ≥ 110 mmHg en/of systolische bloeddruk ≥ 180 mmHg) (alleen voor groep 2);
- u)
congenitale hartaandoening (voor groep 1 en 2);
- v)
hypertrofische cardiomyopathie zonder syncope (uitsluitend voor groep 1);
- w)
lang QT-syndroom met syncope, Torsade des Pointes of Qtc > 500 ms (uitsluitend voor groep 1).
- 9.2.
Voor de volgende cardiovasculaire aandoeningen worden geen rijbewijzen afgegeven of verlengd voor aanvragers of bestuurders in de vermelde groepen:
- a)
implantatie van een defibrillator (uitsluitend groep 2);
- b)
perifeer vaatlijden — Aneurysma aortae abdominalis en aneurysma aortae thoracalis, als de maximumdiameter van de aorta een aanzienlijk risico inhoudt op plotselinge breuk en plotselinge invalidiserende gebeurtenis (voor groepen 1 en 2);
- c)
hartfalen:
- —
NYHA IV (uitsluitend voor groep 1),
- —
NYHA III en IV (uitsluitend voor groep 2);
- d)
hulpmiddel voor ondersteuning hartslag (uitsluitend voor groep 2);
- e)
valvulaire hartziekte met aorta-insufficiëntie, aortastenose, mitralisinsufficiëntie of mitralisstenose als het functioneel vermogen wordt geschat op NYHA IV of als er syncopale episodes zijn geweest (uitsluitend voor groep 1);
- f)
valvulaire hartziekten in NYHA III of IV of met een ejectiefractie (EF) van minder dan 35 %, mitralisstenose en ernstige pulmonale hypertensie of met ernstige echocardiografische aortastenose of aortastenose die syncope veroorzaakt; met uitzondering van asymptomatische ernstige aortastenose indien voldaan is aan de testvoorschriften inzake bestandheid tegen inspanningen (uitsluitend voor groep 2);
- g)
structurele en elektrische cardiomyopathie — hypertrofe cardiomyopathie met geschiedenis van syncope of wanneer twee of meer van de volgende aandoeningen aanwezig zijn: wanddikte linkerventrikel (LV) > 3 cm, niet-aanhoudende ventriculaire tachycardie, familieanamnese van plotse dood (bij een bloedverwant in eerste graad), geen verhoging van de bloeddruk bij inspanning (uitsluitend voor groep 2);
- h)
lang QT-syndroom met syncope, Torsade des Pointes en Qtc > 500 ms (uitsluitend voor groep 2);
- i)
Brugada-syndroom met syncope of plotse hartdood (voor groep 1 en 2).
Rijbewijzen mogen worden afgegeven of verlengd in uitzonderlijke gevallen, op voorwaarde dat dit naar behoren wordt gerechtvaardigd door bevoegd medisch advies en onder voorbehoud van een periodieke medische keuring, teneinde ervoor te zorgen dat de betrokkene nog in staat is om het voertuig veilig te besturen, rekening houdend met het effect van de medische aandoening.
- 9.3.
Andere cardiomyopathieën
Het risico van plotselinge gebeurtenissen die tot een handicap kunnen leiden, wordt beoordeeld bij aanvragers of bestuurders met duidelijk omschreven cDIABETES MELLITUSardiomyopathieën (bijv. aritmogene cardiomyopathie van de rechterhartkamer, non-compaction cardiomyopathie, catecholaminerge polymorfe ventriculaire tachycardie en kort-QT syndroom) of met nog niet vastgestelde nieuwe cardiomyopathieën. Een zorgvuldige evaluatie door een specialist is vereist. De prognose van de specifieke cardiomyopathie wordt in aanmerking genomen.
- 9.4.
De lidstaten mogen de afgifte of verlenging van een rijbewijs voor aanvragers of bestuurders met andere hart- en vaatziekten beperken.
Diabetes mellitus
10
In de volgende alinea’s betekent ‘ernstige hypoglycemie’ dat een persoon behoefte heeft aan bijstand van een andere persoon en wordt ‘recurrente hypoglycemie’ gedefinieerd als een tweede geval van ernstige hypoglycemie in een periode van twaalf maanden.
Groep 1:
- 10.1.
Een rijbewijs mag worden afgegeven of verlengd indien de aanvrager of bestuurder lijdt aan diabetes mellitus. Personen die medicatie gebruiken, dienen een officieel medisch advies in te winnen en minstens om de vijf jaar geregelde specifieke medische controles te ondergaan.
- 10.2.
Een aanvrager of bestuurder met diabetes die wordt behandeld met medicatie die een risico op hypoglycemie oplevert, moet aantonen dat het risico op hypoglycemie begrijpt en de aandoening voldoende onder controle heeft.
Rijbewijzen mogen niet worden afgegeven of verlengd indien de aanvrager of bestuurder zich onvoldoende bewust is van het risico op hypoglycemie.
Rijbewijzen mogen niet worden afgegeven of verlengd indien de aanvrager of bestuurder recurrente ernstige hypoglycemie heeft, tenzij dit gebaseerd is op bevoegd medisch advies en geregeld medisch onderzoek. Voor recurrente ernstige hypoglycemie in wakkere toestand mag een rijbewijs niet worden afgegeven of verlengd tot drie maanden na de meest recente aanval.
Rijbewijzen mogen worden afgegeven of verlengd in uitzonderlijke gevallen, op voorwaarde dat dit naar behoren wordt gerechtvaardigd door bevoegd medisch advies en onder voorbehoud van een periodieke medische keuring, teneinde ervoor te zorgen dat de betrokkene nog in staat is om het voertuig veilig te besturen, rekening houdend met het effect van de medische aandoening.
Groep 2
- 10.3.
In bepaalde gevallen kan een rijbewijs van groep 2 worden afgegeven aan een bestuurder die aan diabetes mellitus lijdt. Wanneer een bestuurder of aanvrager medicatie gebruikt die hypoglycemie kan veroorzaken (met insuline en bepaalde tabletten), zijn de volgende criteria van toepassing:
- —
er heeft zich geen ernstige hypoglycemie voorgedaan tijdens de afgelopen twaalf maanden;
- —
de bestuurder heeft de hypoglycemie volledig onder controle;
- —
de bestuurder dient zijn conditie op passende wijze te controleren door minstens tweemaal per dag en op voor het rijden relevante tijdstippen een bloedglucosetest uit te voeren;
- —
de bestuurder dient aan te tonen dat hij op de hoogte is van de risico’s van hypoglycemie;
- —
de diabetes veroorzaakt geen andere hinderlijke gevolgen.
In deze gevallen moet bovendien het advies worden ingewonnen van een bevoegde medische instantie en dient de bestuurder of de aanvrager, minstens om de drie jaar, periodieke medische onderzoeken te ondergaan.
- 10.4.
Een ernstige hypoglycemie in wakkere toestand, zelfs wanneer er geen verband is met het besturen van een voertuig, zou moeten worden gemeld en zou aanleiding moeten geven tot een nieuwe beoordeling van de rijgeschiktheid.
Neurologische ziekten en obstructief slaapapneusyndroom
Neurologische ziekten
11.1
Rijbewijzen mogen niet worden afgegeven of verlengd als de aanvrager of bestuurder lijdt aan een ernstige neurologische aandoening, tenzij de aanvraag door een officieel medisch advies wordt ondersteund.
Daartoe worden neurologische stoornissen ten gevolge van aandoeningen of operaties van het centrale of perifere zenuwstelsel die door sensoriële of motorische defecten en evenwichts- en coördinatiestoornissen tot uiting komen, beoordeeld op grond van het effect daarvan en de kans op achteruitgang. Aan de afgifte of verlenging van het rijbewijs kan in die gevallen de voorwaarde worden verbonden dat er periodiek onderzoek moet plaatsvinden, indien er kans op achteruitgang bestaat.
Obstructief slaapapneusyndroom
11.2
In de volgende alinea's stemt een matig obstructief slaapapneusyndroom overeen met 15 tot 29 perioden van apneu of hypoapneu per uur (apneu-hypoapneu-index) en een ernstig obstructief slaapapneusyndroom met een apneu-hypoapneu-index van 30 of meer; beide worden in verband gebracht met buitensporige slaperigheid overdag.
11.3
Als bij aanvragers of bestuurders een matig of ernstig obstructief slaapapneusyndroom wordt vermoed, moeten zij verder medisch advies vragen alvorens een rijbewijs wordt afgegeven of verlengd. Zij kunnen de raad krijgen niet te rijden tot de diagnose is bevestigd.
11.4
Een rijbewijs mag worden afgegeven aan aanvragers of bestuurders met een matig of ernstig obstructief slaapapneusyndroom als zij kunnen aantonen dat zij hun aandoening voldoende onder controle hebben, een passende behandeling volgen en als gevolg daarvan minder slaperig zijn; zij moeten dit kunnen staven met een officiële medische opinie.
11.5
Aanvragers of bestuurders met een matig of ernstig obstructief slaapapneusyndroom die in behandeling zijn, moeten een periodiek medisch onderzoek ondergaan met tussenpozen van niet meer dan drie jaar voor bestuurders van groep 1 en één jaar voor bestuurders van groep 2, teneinde na te gaan in welke mate zij de behandeling volgen, de behandeling moeten voortzetten en verdere waakzaamheid geboden is.
Epilepsie
12
Epileptische aanvallen en andere acute bewustzijnsstoornissen vormen een ernstig gevaar voor de verkeersveiligheid wanneer zij zich tijdens het besturen van een motorvoertuig voordoen.
Epilepsie betekent dat een persoon in een periode van minder dan vijf jaar twee of meer epileptische aanvallen heeft gehad. Een opgewekte epileptische aanval wordt gedefinieerd als een aanval met een aanwijsbaar oorzakelijk verband, dat kan worden vermeden.
Aan een persoon die een beginnende of geïsoleerde epileptische aanval doormaakt of die het bewustzijn verliest, moet een rijverbod worden opgelegd. Een gespecialiseerde arts dient een verslag op te stellen waarin de duur van het rijverbod en de noodzakelijke follow-up worden vastgesteld.
Om een goede beoordeling van de rijgeschiktheid van een persoon te kunnen maken (met inbegrip van het risico op toekomstige aanvallen), is het uiterst belangrijk om het precieze epilepsiesyndroom en de aard van de aanvallen van een persoon te bepalen alsmede de passende behandeling daarvoor. Dit dient door een neuroloog te gebeuren.
Groep 1:
- 12.1.
Aan een bestuurder van groep 1 die aan epilepsie lijdt, wordt een voorwaardelijk rijbewijs toegekend tot hij gedurende een periode van minstens vijf jaar geen aanval meer heeft gehad.
Indien de persoon aan epilepsie lijdt, zijn de voorwaarden voor een onvoorwaardelijk rijbewijs niet vervuld. De voor de afgifte van rijbewijzen bevoegde instantie moet daarvan op de hoogte worden gebracht.
- 12.2.
Opgewekte epileptische aanval: een aanvrager die een opgewekte epileptische aanval heeft met een aanwijsbaar oorzakelijk verband, waarvan het weinig waarschijnlijk is dat het zich opnieuw zal voordoen achter het stuur, kan op individuele basis rijgeschikt worden verklaard na een neurologisch onderzoek (het onderzoek dient desgevallend te gebeuren in overeenstemming met andere toepasselijke bepalingen van bijlage III, bijvoorbeeld wanneer er sprake is van alcohol of andere comorbiditeit).
- 12.3.
Eerste of eenmalige niet-opgewekte aanval: een aanvrager die een eenmalige niet-opgewekte epileptische aanval heeft gehad, kan rijgeschikt worden verklaard na een periode van zes maanden zonder aanvallen en na een passend medisch onderzoek. De nationale autoriteiten kunnen aan bestuurders met een erkende gunstige prognose toestemming verlenen om sneller opnieuw een voertuig te besturen.
- 12.4.
Andere vormen van bewustzijnsverlies: bij bewustzijnsverlies moet worden onderzocht hoe groot het risico is op herhaling tijdens het rijden.
- 12.5.
Epilepsie: bestuurders of aanvragers kunnen na één jaar zonder nieuwe aanvallen rijgeschikt worden verklaard.
- 12.6.
Uitsluitend aanvallen tijdens de slaap: een bestuurder of aanvrager die uitsluitend tijdens de slaap epileptische aanvallen heeft gehad, kan rijgeschikt worden verklaard wanneer de stabiliteit van dit aanvalspatroon is vastgesteld gedurende een periode die minstens even lang is als de voor epilepsie vereiste aanvalsvrije periode. Na een aanval of crisis in wakkere toestand kan pas een rijbewijs worden afgegeven na een periode van één jaar zonder nieuwe aanval (zie ‘epilepsie’).
- 12.7.
Aanvallen zonder invloed op het bewustzijn of het functioneren: de aanvrager die nooit andere aanvallen heeft gehad dan opgewekte aanvallen waarbij noch het bewustzijn, noch het functioneren worden aangetast, kan rijgeschikt worden verklaard wanneer de stabiliteit van dit aanvalspatroon is vastgesteld gedurende een periode die minstens even lang is als de voor epilepsie vereiste aanvalsvrije periode. Er kan pas een rijbewijs worden afgegeven na een periode van één jaar zonder nieuwe aanvallen (zie ‘epilepsie’).
- 12.8.
Aanvallen door een verandering of vermindering van de anti-epileptische behandeling op vraag van de arts: de patiënt kan worden verzocht niet te rijden vanaf het begin van de reductie van de behandeling en gedurende zes maanden na de stopzetting van de behandeling. Na aanvallen gedurende een verandering of stopzetting van medicatie op doktersadvies mag drie maanden niet worden gereden indien de voormalige behandeling wordt hervat.
- 12.9.
Na een chirurgische ingreep ter behandeling van epilepsie: zie‘epilepsie’
Groep 2:
- 12.10.
De aanvrager mag gedurende de vereiste aanvalsvrije periode geen anti-epileptische medicatie gebruiken. De aanvrager heeft passende periodieke medische onderzoeken ondergaan. Na uitvoering neurologisch onderzoek zijn geen relevante cerebrale pathologieën vastgesteld en op het elektro-encefalogram (EEG) is geen epileptische activiteit waargenomen. Na een acute crisis moet een EEG worden gemaakt en een neurologisch onderzoek worden uitgevoerd.
- 12.11.
Opgewekte epileptische aanval: een aanvrager die een opgewekte epileptische aanval heeft gehad met een aanwijsbaar oorzakelijk verband, waarvan het weinig waarschijnlijk is dat het zich opnieuw zal voordoen achter het stuur, kan na een neurologisch onderzoek op individuele basis rijgeschikt worden verklaard. Na een acute crisis moet een EEG worden gemaakt en een neurologisch onderzoek worden uitgevoerd.
Een persoon met een structureel intracerebraal letsel die een hoger risico op aanvallen loopt, mag geen voertuigen van groep 2 besturen tot het risico op epilepsie gedaald is tot ten hoogste 2 % per jaar. Het onderzoek dient desgevallend plaats te vinden overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van bijlage III (bijvoorbeeld bij alcohol).
- 12.12.
Eerste of eenmalige niet-opgewekte aanval: na een eerste niet-opgewekte epileptische aanval kan een aanvrager, indien een passend neurologisch onderzoek heeft plaatsgehad, rijgeschikt worden verklaard na een periode van vijf jaar zonder andere aanvallen en tijdens dewelke hij geen anti-epileptische medicatie heeft gebruikt. De nationale autoriteiten kunnen aan bestuurders met een erkende gunstige prognose toestemming verlenen om sneller opnieuw een voertuig te besturen.
- 12.13.
Andere gevallen van bewustzijnsverlies: bij bewustzijnsverlies moet worden onderzocht hoe groot het risico is op herhaling tijdens het rijden. Het risico op herhaling mag niet meer dan 2 % per jaar bedragen.
- 12.14.
Epilepsie: gedurende een periode van tien jaar, tijdens dewelke geen anti-epileptische medicatie werd gebruikt, mogen zich geen nieuwe aanvallen voordoen. Nationale autoriteiten kunnen aan bestuurders met een erkende gunstige prognose toestemming verlenen om sneller opnieuw een voertuig te besturen. Dit geldt ook voor zogenaamde ‘kinderepilepsie’.
Bepaalde aandoeningen (bijvoorbeeld een arterioveneuse malformatie of intracerebrale bloedingen) brengen een verhoogd risico op aanvallen mee, zelfs wanneer zich nog geen aanvallen hebben voorgedaan. In dergelijke gevallen dient een onderzoek te gebeuren door een bevoegde medische instantie; een rijbewijs mag niet worden afgegeven wanneer het risico op een aanval meer dan 2 % per jaar bedraagt.
Psychische aandoeningen
Groep 1:
- 13.1.
Rijbewijzen mogen niet worden afgegeven of verlengd, indien de aanvrager of bestuurder lijdt aan:
- —
congenitale of door ziekten, trauma's of neurochirurgische ingrepen ontstane ernstige psychische aandoeningen;
- —
ernstige mentale retardatie;
- —
ernstige uit het verouderingsproces voortvloeiende gedragsstoornissen of ernstige met de individuele psychische gesteldheid verband houdende stoornissen van het oordeels- en aanpassingsvermogen of gedragsstoornissen,
tenzij de aanvraag door een officieel medisch advies wordt ondersteund en de betrokkene zo nodig geregeld medisch wordt gecontroleerd.
Groep 2:
- 13.2.
De bevoegde medische instantie houdt naar behoren rekening met de extra risico's en gevaren in verband met het besturen van voertuigen die aan de definitie van deze groep beantwoorden.
Alcohol
14
Alcoholgebruik vormt een groot gevaar voor de verkeersveiligheid. Gezien de ernst van het probleem, dient de medicus grote waakzaamheid aan de dag te leggen.
Groep 1:
- 14.1.
Rijbewijzen mogen niet worden afgegeven of verlengd indien de aanvrager of bestuurder aan alcohol verslaafd is of niet kan afzien van alcoholgebruik wanneer hij aan het verkeer deelneemt.
Rijbewijzen mogen worden afgegeven of verlengd indien de aanvrager of bestuurder aan alcohol verslaafd is geweest, na een periode van bewezen onthouding en onder voorbehoud van een officieel medisch advies en geregelde medische controle.
Groep 2:
- 14.2.
De bevoegde medische instantie houdt naar behoren rekening met de extra risico's en gevaren in verband met het besturen van voertuigen die aan de definitie van deze groep beantwoorden.
Verdovende middelen en geneesmiddelen
15. Misbruik
Rijbewijzen mogen niet worden afgegeven of verlengd indien de aanvrager of bestuurder verslaafd is aan psychotrope stoffen of zonder daaraan verslaafd te zijn die stoffen overmatig gebruikt, ongeacht de categorie van het aangevraagde rijbewijs.
Regelmatig gebruik:
Groep 1:
- 15.1.
Rijbewijzen mogen niet worden afgegeven of verlengd indien de aanvrager of bestuurder regelmatig, in welke vorm dan ook, psychotrope stoffen gebruikt die van nadelige invloed op de rijvaardigheid kunnen zijn, indien dusdanige hoeveelheden worden gebruikt dat het rijgedrag daardoor ongunstig wordt beïnvloed. Hetzelfde geldt voor alle andere geneesmiddelen of geneesmiddelencombinaties die de rijvaardigheid beïnvloeden.
Groep 2:
- 15.2.
De bevoegde medische instantie houdt naar behoren rekening met de extra risico's en gevaren in verband met het besturen van voertuigen die aan de definitie van deze groep beantwoorden.
Nieraandoeningen
Groep 1:
- 16.1.
Rijbewijzen mogen worden afgegeven of verlengd indien de aanvrager of bestuurder aan ernstige nierinsufficiëntie lijdt, op voorwaarde dat een officieel medisch advies wordt verstrekt en de betrokkene geregeld medisch wordt onderzocht.
Groep 2:
- 16.2.
Rijbewijzen mogen niet worden afgegeven of verlengd indien de aanvrager of bestuurder aan ernstige irreversibele nierinsufficiëntie lijdt, tenzij in uitzonderingsgevallen op grond van een officieel medisch advies en geregelde medische controle.
Diverse bepalingen
Groep 1:
- 17.1.
Rijbewijzen mogen worden afgegeven of verlengd indien het een aanvrager of bestuurder betreft met getransplanteerde organen of artificiële implantaten die de rijvaardigheid kunnen beïnvloeden, onder voorbehoud van een officieel medisch advies en zo nodig een geregeld medisch onderzoek.
Groep 2:
- 17.2.
De bevoegde medische instantie houdt naar behoren rekening met de extra risico's en gevaren in verband met het besturen van voertuigen die aan de definitie van deze groep beantwoorden.
18
In het algemeen mogen rijbewijzen niet worden afgegeven of verlengd indien de aanvrager of bestuurder aan een niet in de voorgaande alinea's vermelde aandoening lijdt die aanleiding kan vormen tot lichamelijke klachten, waardoor bij het besturen van een motorvoertuig de verkeersveiligheid in gevaar komt, tenzij de aanvraag door een officieel medisch advies wordt ondersteund en de betrokkene, zo nodig, geregeld medisch wordt onderzocht.