Einde inhoudsopgave
Wet wettelijke aansprakelijkheid exploitanten nucleaire schepen
Artikel 21
Geldend
Geldend vanaf 17-12-1973
- Bronpublicatie:
24-10-1973, Stb. 1973, 536 (uitgifte: 27-11-1973, kamerstukken: 10796 )
- Inwerkingtreding
17-12-1973
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
24-10-1973, Stb. 1973, 536 (uitgifte: 27-11-1973, kamerstukken: 10796 )
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Verkeer en Waterstaat
Ministerie van Justitie
Ministerie van Buitenlandse Zaken
Ministerie van Economische Zaken
Ministerie van Defensie
- Vakgebied(en)
Openbare orde en veiligheid / Bijzondere onderwerpen
Energierecht (V)
1.
Indien redelijkerwijs rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid, dat het in artikel 20 bedoelde geval zich voordoet, en de omvang van elk uit te keren schadebedrag nog niet is vastgesteld, kan een belanghebbende aan de rechtbank verzoeken de exploitant terzake van de vergoeding van de kernschade een verbod van betaling op te leggen. De griffier geeft van de indiening van zodanig verzoek onverwijld kennis aan de exploitant en in het geval, bedoeld in artikel 13, aan de verzekeraars en andere personen, die de dekking als bedoeld in artikel 4, hebben verschaft.
2.
De exploitant en in het geval, bedoeld in artikel 18, de verzekeraars en andere personen, die de dekking, als bedoeld in artikel 4, hebben verschaft, kunnen van de dag, waarop zij een verzoek, als in het eerste lid bedoeld, hebben ingediend, onderscheidenlijk kennis hebben gekregen van de indiening van een zodanig verzoek, terzake van de vergoeding van kernschade geen betalingen doen tot de dag, waarop een beschikking betreffende het verzoek kracht van gewijsde heeft verkregen.
3.
Indien de rechtbank het verzoek gegrond acht, legt zij de exploitant en, zolang een beschikking, als bedoeld in artikel 18, eerste lid, eerste volzin, van kracht is, de verzekeraars en andere personen, die de dekking, als bedoeld in artikel 4, hebben verschaft, een verbod van betaling, als bedoeld in het eerste lid, op. Op zodanige beschikking alsmede op een beschikking, waarin het verzoek ongegrond wordt verklaard, is artikel 18, tweede, derde en vierde lid, van overeenkomstige toepassing.
4.
Handelingen in strijd met het tweede lid of met een beschikking, als bedoeld in het derde lid, eerste volzin, zijn van rechtswege nietig. De nietigheid wordt door de rechter ambtshalve uitgesproken.
5.
De rechtbank kan ambtshalve of op verzoek van een belanghebbende het in het derde lid bedoelde verbod van betaling opheffen.