Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) 2017/1939 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (‘EOM’)
Artikel 57 Communicatie en nadere regels voor de uitoefening van de rechten van de betrokkene
Geldend
Geldend vanaf 20-11-2017
- Bronpublicatie:
12-10-2017, PbEU 2017, L 283 (uitgifte: 31-10-2017, regelingnummer: 2017/1939)
- Inwerkingtreding
20-11-2017
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
12-10-2017, PbEU 2017, L 283 (uitgifte: 31-10-2017, regelingnummer: 2017/1939)
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
Strafprocesrecht / Voorfase
EU-recht / Instituties
Financieel recht / Europees financieel recht
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
Staatsrecht / Rechtspraak
1.
Het EOM neemt redelijke maatregelen om de betrokkene de in artikel 58 bedoelde informatie te verstrekken. Het doet iedere mededeling in verband met de artikelen 56, 59 tot en met 62, en 75 betreffende verwerking aan de betrokkene in een beknopte, begrijpelijke en gemakkelijk toegankelijke vorm, en in duidelijke en eenvoudige taal. De informatie wordt met passende, waaronder elektronische, middelen verstrekt. In de regel verstrekt de verwerkingsverantwoordelijke de informatie in dezelfde vorm als de vorm van het verzoek.
2.
Het EOM faciliteert de uitoefening van de rechten van de betrokkene uit hoofde van de artikelen 58 tot en met 62.
3.
Het EOM stelt de betrokkene zonder onnodige vertraging, en in elk geval uiterlijk drie maanden na ontvangst van diens verzoek, schriftelijk in kennis van het gevolg dat aan zijn verzoek is gegeven.
4.
Het EOM schrijft voor dat het verstrekken van de informatie bedoeld in artikel 58, en het verstrekken van de communicatie of het treffen van de maatregelen bedoeld in de artikelen 56, 59 tot en met 62, en 75 kosteloos geschieden. Indien verzoeken van een betrokkene kennelijk ongegrond of buitensporig zijn, met name vanwege hun herhaalde karakter, mag het EOM ofwel:
- a)
een redelijke vergoeding aanrekenen voor de administratieve kosten van het verstrekken van de gevraagde informatie of communicatie en het treffen van de gevraagde maatregelen, of
- b)
weigeren gevolg te geven aan het verzoek.
Het is aan het EOM om de kennelijk ongegronde of buitensporige aard van het verzoek aan te tonen.
5.
Indien het EOM redenen heeft om te twijfelen aan de identiteit van de natuurlijke persoon die een in artikel 59 of 61 bedoeld verzoek doet, kan het verzoeken om aanvullende informatie die noodzakelijk is ter bevestiging van de identiteit van de betrokkene.