Einde inhoudsopgave
Wegenverkeerswet 1994
Artikel 161 [Inname rijbewijs]
Geldend
Geldend vanaf 24-04-2021
- Bronpublicatie:
07-04-2021, Stb. 2021, 197 (uitgifte: 23-04-2021, kamerstukken: 35293)
- Inwerkingtreding
24-04-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
07-04-2021, Stb. 2021, 197 (uitgifte: 23-04-2021, kamerstukken: 35293)
- Vakgebied(en)
Verkeersrecht (V)
1.
De in artikel 159, onderdeel a, bedoelde personen die bij de uitoefening van de bij of krachtens deze wet, krachtens artikel 2 van de Wet op de identificatieplicht dan wel krachtens artikel 5:19, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht aan hen verleende bevoegdheden de beschikking krijgen over een rijbewijs waarvan ingevolge een der artikelen 130, tweede lid, of 164 de overgifte is gevorderd, waarvan ingevolge de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften de inlevering is gevorderd of ten aanzien waarvan ingevolge een der artikelen 119, vierde lid, 120, derde lid, 123b, vierde lid, 124, vierde lid, 131, tweede lid, onderdeel b, 132, vijfde lid, 134, vierde lid, of 180, vierde lid, van deze wet een verplichting tot inlevering bestaat, zijn bevoegd dat rijbewijs in te nemen en het door te geleiden naar het betrokken parket van het openbaar ministerie dan wel naar degene bij wie de houder dat rijbewijs had dienen in te leveren.
2.
De in artikel 159, onderdeel a, bedoelde personen die bij de uitoefening van de bij of krachtens deze wet aan hen verleende bevoegdheden de beschikking krijgen over een rijbewijs dat zijn geldigheid heeft verloren ingevolge artikel 123, eerste lid, aanhef en onderdeel d, zijn bevoegd dat rijbewijs in te nemen en door te geleiden naar de instantie die het heeft afgegeven.
3.
Voor de toepassing van het eerste en het tweede lid wordt onder een rijbewijs mede verstaan een rijbewijs, afgegeven door het daartoe bevoegde gezag in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland, waarvan de houder in Nederland woonachtig is.
4.
Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden vastgesteld ter uitvoering van het eerste, tweede en derde lid.