Einde inhoudsopgave
Verdrag van de Verenigde Naties tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad
Artikel 26 Maatregelen ter bevordering van samenwerking met wetshandhavingsautoriteiten
Geldend
Geldend vanaf 29-09-2003
- Bronpublicatie:
15-11-2000, Trb. 2004, 34 (uitgifte: 19-02-2004, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
29-09-2003
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
15-11-2000, Trb. 2004, 34 (uitgifte: 19-02-2004, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht / Algemeen
1.
Elke Staat die partij is, neemt passende maatregelen om personen die deelnemen of hebben deelgenomen aan criminele organisaties aan te moedigen:
- a.
de informatie te verstrekken die nuttig is voor bevoegde autoriteiten ten behoeve van opsporing en bewijsvoering inzake aangelegenheden zoals:
- i.
de identiteit, aard, samenstelling, structuur, plaats of activiteiten van criminele organisaties;
- ii.
banden, met inbegrip van internationale banden, met andere criminele organisaties;
- iii.
strafbare feiten die criminele organisaties hebben gepleegd of kunnen plegen;
- b.
feitelijke, concrete hulp te verlenen aan de bevoegde autoriteiten die kan bijdragen aan het ontnemen aan criminele organisaties van hun financiële middelen of de opbrengsten van misdaad.
2.
Elke Staat die partij is, overweegt te voorzien in de mogelijkheid in daarvoor in aanmerking komende gevallen tot strafvermindering voor een verdachte die aanmerkelijke medewerking verleent bij de opsporing of vervolging ten behoeve van een strafbaar feit dat onder dit Verdrag valt.
3.
Elke Staat die partij is, overweegt te voorzien in de mogelijkheid overeenkomstig de grondbeginselen van zijn nationale recht, immuniteit van rechtsvervolging te verlenen aan een persoon die aanmerkelijke medewerking verleent bij de opsporing of vervolging ten behoeve van een strafbaar feit dat onder dit Verdrag valt.
4.
De bescherming van dergelijke personen wordt gewaarborgd zoals voorzien in artikel 24 van dit Verdrag.
5.
Wanneer een persoon als bedoeld in het eerste lid van dit artikel die zich bevindt in een Staat die partij is, aanmerkelijke medewerking kan verlenen aan de bevoegde autoriteiten van een andere Staat die partij is, kunnen de betrokken Staten die partij zijn, overwegen overeenkomstig hun nationale recht overeenkomsten of regelingen te sluiten inzake de mogelijke verlening door de andere Staat die partij is van de behandeling als bedoeld in het tweede en derde lid van dit artikel.