Einde inhoudsopgave
Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2066 inzake de monitoring en rapportage van de emissies van broeikasgassen overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 601/2012 van de Commissie
Artikel 69 Rapportage betreffende verbeteringen van de monitoringmethode
Geldend
Geldend vanaf 17-10-2024
- Redactionele toelichting
Wordt toegepast vanaf 01-01-2024.
- Bronpublicatie:
23-09-2024, PbEU L 2024, 2024/2493 (uitgifte: 27-09-2024, regelingnummer: 2024/2493)
- Inwerkingtreding
17-10-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
23-09-2024, PbEU L 2024, 2024/2493 (uitgifte: 27-09-2024, regelingnummer: 2024/2493)
- Vakgebied(en)
Milieurecht / Lucht
1.
Elke exploitant controleert periodiek of de toegepaste monitoringmethode kan worden verbeterd.
De exploitant van een installatie dient bij de bevoegde autoriteit ter goedkeuring een verslag in met de informatie bedoeld in lid 2 of 3, indien van toepassing, binnen de volgende termijnen:
- a)
voor een installatie van categorie A, om de vijf jaar uiterlijk op 30 juni;
- b)
voor een installatie van categorie B, om de drie jaar uiterlijk op 30 juni;
- c)
voor een installatie van categorie C, om de twee jaar uiterlijk op 30 juni.
De bevoegde autoriteit mag echter een andere datum vaststellen voor het indienen van het verslag, maar geen datum later dan 30 september van hetzelfde jaar.
In afwijking van de tweede en de derde alinea en onverminderd de eerste alinea mag de bevoegde autoriteit bij de goedkeuring van het monitoringplan of het verbeteringsverslag ook een verlenging van de toepasselijke termijn als bedoeld in de tweede alinea goedkeuren, indien de exploitant bij de indiening van een monitoringplan overeenkomstig artikel 12 of bij de kennisgeving van actualiseringen overeenkomstig artikel 15, of bij de indiening van een verbeteringsverslag overeenkomstig dit artikel, ten genoegen van de bevoegde autoriteit aantoont dat de redenen voor het tot onredelijke kosten leiden of voor de technische onhaalbaarheid van verbeteringsmaatregelen gedurende langere tijd zullen aanhouden. Bij die verlenging wordt rekening gehouden met het aantal jaren waarvoor de exploitant bewijs verstrekt. De totale periode tussen twee verbeteringsverslagen bedraagt maximaal drie jaar voor een installatie van categorie C, vier jaar voor een installatie van categorie B en vijf jaar voor een installatie van categorie A.
2.
Indien de exploitant niet ten minste de niveaus toepast die vereist zijn overeenkomstig artikel 26, lid 1, eerste alinea, voor grote en kleine bronstromen en overeenkomstig artikel 41 voor emissiebronnen, verstrekt de exploitant een rechtvaardiging met betrekking tot de technische onhaalbaarheid of het tot onredelijke kosten leiden van het toepassen van de vereiste niveaus.
Als echter aangetoond wordt dat de maatregelen die nodig zijn om deze niveaus te bereiken technisch haalbaar zijn geworden en niet meer tot onredelijk hoge kosten leiden, stelt de exploitant de bevoegde autoriteit op de hoogte van dienovereenkomstige wijzigingen in het monitoringplan overeenkomstig artikel 15, en dient hij voorstellen in voor de tenuitvoerlegging van de ermee verbonden maatregelen, alsmede het tijdstip daarvan.
3.
Als de exploitant een fall-backmonitoringmethode zoals bedoeld in artikel 22 toepast, verantwoordt hij waarom een toepassing van ten minste niveau 1 voor een of meer grote of kleine bronstromen technisch niet haalbaar is of tot onredelijk hoge kosten zou leiden.
Als echter aangetoond wordt dat de maatregelen die nodig zijn om voor de betreffende bronstromen ten minste niveau 1 te bereiken technisch haalbaar zijn geworden en niet meer tot onredelijk hoge kosten leiden, stelt de exploitant de bevoegde autoriteit op de hoogte van dienovereenkomstige wijzigingen in het monitoringplan overeenkomstig artikel 15, en dient hij voorstellen in voor de tenuitvoerlegging van de ermee verbonden maatregelen, alsmede het tijdstip daarvan.
4.
Als in het verificatieverslag opgesteld overeenkomstig Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2067 niet-opgeloste afwijkingen of aanbevelingen voor verbeteringen zijn vermeld, overeenkomstig de artikelen 27, 29 en 30 van de betreffende uitvoeringsverordening, dient de exploitant of vliegtuigexploitant uiterlijk op 30 juni van het jaar waarin het verificatieverslag door de verificateur is uitgebracht een verslag ter goedkeuring in bij de bevoegde autoriteit. In dit verslag wordt beschreven hoe en wanneer de exploitant of vliegtuigexploitant de door de verificateur vastgestelde afwijkingen heeft verholpen of denkt te verhelpen en de aanbevolen verbeteringen heeft uitgevoerd of denkt uit te voeren.
De bevoegde autoriteit mag een andere datum vaststellen voor het indienen van het verslag als bedoeld in dit lid, maar geen datum later dan 30 september van hetzelfde jaar. Indien van toepassing mag een dergelijk verslag worden gecombineerd met het in lid 1 bedoelde verslag.
Als de aanbevolen verbeteringen niet zouden leiden tot een verbetering van de monitoringmethode, legt de exploitant of vliegtuigexploitant uit waarom dat zo is. Indien de aanbevolen verbeteringen zouden leiden tot onredelijk hoge kosten, toont de exploitant of vliegtuigexploitant de onredelijke aard van de kosten aan.
5.
Lid 4 van dit artikel is niet van toepassing wanneer de exploitant of vliegtuigexploitant alle afwijkingen reeds heeft verholpen, gevolg heeft gegeven aan alle aanbevelingen voor verbeteringen en de bijbehorende wijzigingen van het monitoringplan vóór de krachtens lid 4 vastgestelde datum ter goedkeuring heeft voorgelegd aan de bevoegde autoriteit overeenkomstig artikel 15 van deze verordening.