Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2002/53/EG betreffende de gemeenschappelijke rassenlijst van landbouwgewassen
Artikel 7
Geldend
Geldend vanaf 07-11-2003
- Redactionele toelichting
Deze wijziging is van toepassing met ingang van 18-04-2004.
- Bronpublicatie:
22-09-2003, PbEU 2003, L 268 (uitgifte: 01-01-2003, regelingnummer: 1829/2003)
- Inwerkingtreding
07-11-2003
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
22-09-2003, PbEU 2003, L 268 (uitgifte: 01-01-2003, regelingnummer: 1829/2003)
- Vakgebied(en)
Agrarisch recht (V)
Ondernemingsrecht / Economische ordening
Gezondheidsrecht / Voedsel- en warenkwaliteit
1.
De lidstaten schrijven voor dat een ras slechts kan worden toegelaten na een officieel onderzoek in het bijzonder op het veld, ten aanzien van een voldoende groot aantal kenmerken om het ras te kunnen beschrijven. Voor het vaststellen van deze kenmerken moeten nauwkeurige en betrouwbare methoden worden gebruikt. Om het onderscheid te bepalen omvat het onderzoek op het veld ten minste de beschikbare vergelijkbare rassen die in de Gemeenschap bekend zijn in de zin van artikel 5, lid 1. Voor de toepassing van artikel 9 behoren hiertoe andere beschikbare vergelijkbare rassen.
2.
Volgens de procedure van artikel 23, lid 2, en rekening houdend met de stand van wetenschap en techniek worden vastgesteld:
- a)
de kenmerken waartoe het onderzoek zich voor de verschillende soorten ten minste moet uitstrekken;
- b)
de minimumeisen betreffende het verrichten van het onderzoek;
- c)
de nodige voorschriften voor de veldproeven die moeten worden uitgevoerd met het oog op het vaststellen van de cultuur- of gebruikswaarde; in deze voorschriften kunnen worden bepaald:
- —
de procedures volgens welke en de voorwaarden waaronder alle of verschillende lidstaten bij wijze van administratieve bijstand kunnen overeenkomen in die veldproeven rassen op te nemen waarvoor in een andere lidstaat een aanvraag tot toelating is ingediend;
- —
de voorwaarden voor samenwerking tussen autoriteiten van deelnemende lidstaten;
- —
de consequenties van de resultaten van die veldproeven;
- —
de normen betreffende de voorlichting over de veldproeven met het oog op de raming van de cultuur- of gebruikswaarde.
3.
Indien een onderzoek van de genealogische bestanddelen noodzakelijk is voor de studie van hybriden en kunstmatig verkregen rassen, dragen de lidstaten er zorg voor dat de resultaten van dit onderzoek en de beschrijving van de genealogische bestanddelen, indien de kweker daarom verzoekt, een vertrouwelijk karakter dragen.
4
- a)
Voor een genetisch gemodificeerd ras als bedoeld in artikel 4, lid 4, moet een milieurisicobeoordeling plaatsvinden die gelijkwaardig is aan die welke is voorgeschreven bij Richtlijn 90/220/EEG.
- b)
De procedures om te waarborgen dat de milieurisicobeoordeling en andere van belang zijnde elementen overeenkomen met die welke is voorgeschreven bij Richtlijn 90/220/EEG, worden op voorstel van de Commissie bij een op de relevante rechtsgrondslag van het Verdrag gebaseerde verordening van de Raad ingevoerd. Tot de datum van inwerkingtreding van deze verordening mogen genetisch gemodificeerde rassen alleen in een nationale lijst worden opgenomen nadat het in de handel brengen ervan overeenkomstig Richtlijn 90/220/EEG is goedgekeurd.
- c)
Zodra de onder b) bedoelde verordening in werking is getreden, gelden de artikelen 11 tot en met 18 van Richtlijn 90/220/EEG niet langer voor genetisch gemodificeerde rassen.
- d)
De technische en wetenschappelijke details voor de uitvoering van de milieurisicobeoordeling worden overeenkomstig de in artikel 23, lid 2, bedoelde procedure vastgesteld.
5.
De lidstaten zien erop toe dat een ras dat bestemd is om te worden gebruikt als levensmiddel of diervoeder zoals omschreven in artikel 2, respectievelijk artikel 3, van Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (*), alleen wordt toegelaten indien het reeds is toegelaten krachtens de toepasselijke wetgeving.
Voetnoten
PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1.