Einde inhoudsopgave
Gedragscode Behandeling Letselschade 2012
Bijlage 1 Toelichting op de ethische uitgangspunten
Geldend
Geldend vanaf 08-11-2012
- Redactionele toelichting
De datum van inwerkingtreding is de datum van publicatie.
- Bronpublicatie:
08-11-2012, Internet 2012, www.deletselschaderaad.nl (uitgifte: 08-11-2012, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
08-11-2012
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
08-11-2012, Internet 2012, www.deletselschaderaad.nl (uitgifte: 08-11-2012, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Verzekeringsrecht / Bijzondere onderwerpen
Verzekeringsrecht / Schadeverzekering
Verbintenissenrecht / Schadevergoeding
Ethiek is systematisch en kritisch nadenken over het hanteren van morele waarden en normen in een praktijk. In dit geval: de letselschadepraktijk. Wat is daarin voor een professional moreel verantwoord handelen? Deze bijlage kent twee paragrafen. De eerste paragraaf behandelt de drie morele basisbegrippen achter de gedragsregels van de GBL 2012: morele waarden, normen en regels.
De tweede paragraaf gaat in op de achtergrond van toenaderingsverantwoordelijkheid, handelingsverantwoordelijkheid en ontwikkelingsverantwoordelijkheid. Achter elk van deze verantwoordelijkheden zit een klassiek perspectief uit de ethiek: het perspectief van beginselen, gevolgen of deugden.
Morele waarden, normen en regels
Morele waarden, normen en regels staan in logisch verband met elkaar. Je loopt als het ware de trap af van abstracte morele waarden naar concrete regels. En als dat eenmaal helder is, kun je ook weer de trap oplopen van concrete regels naar de morele waarden die ermee gediend zijn.
Waarden ↓ | Abstract en beschrijvend |
Normen ↓ | Algemeen voorschrijvend |
Regels | Voorschrijvend in een specifieke context, bijvoorbeeld de letselschadepraktijk |
Morele waarden
Waarden vinden we overal in ons persoonlijk leven en werk terug. Iedereen handelt in meer of mindere mate naar specifieke waarden. Vaak gebeurt dit zonder het te beseffen. Een waarde is ‘een collectieve opvatting of voorstelling van het goede’ (Van Es, 2011). Het is een gedeelde overtuiging over wat goed is voor de mens. Menselijke waardigheid is zo'n waarde. Sterker nog, het is een prominente, overkoepelende waarde, die vier andere belangrijke waarden in zich sluit (zie Tabel 2). Daarom verdient menselijke waardigheid een speciale plaats in het denken over letselschade.
Intrinsieke waarden
Menselijke waardigheid als overkoepelende, existentiële waarde wordt omschreven in de eerste kolom van Tabel 2. In de tweede kolom staan de vier morele waarden die daarbij zijn ingesloten. Dit zijn intrinsieke waarden. Dat wil zeggen, ze hebben waarde op zich om na te streven.
Omschrijving van menselijke waardigheid | Intrinsieke waarden |
---|---|
De mens is in aanleg een sensitief wezen dat zichzelf bewust is en zelfstandig kan (leren) denken en handelen door zich in interactie met anderen naar eigen bepaling te ontwikkelen, specifiek door: | 1. Zelfbeschikking |
zich te verplaatsen in de positie van de ander, | 2. Wederkerigheid |
de ander als een gelijkwaardige te behandelen, | 3. Gelijkwaardigheid |
en de eigenheid van de ander te respecteren. | 4. Respect |
Rechten van de mens
Menselijke waardigheid komt ook in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (Handvest van de Verenigde Naties, 1945) regelmatig aan bod. De menselijke waardigheid is in dit handvest een sleutelterm, ter aanduiding van onder meer de basis van mensenrechten, een kwalitatief niveau van leven dat door het respect van anderen wordt beschermd en een menselijk bestaan waarin de basisvoorzieningen zijn gewaarborgd.
De Hoge Raad
Ook dichter bij huis speelt de menselijke waardigheid in letselschade een essentiële rol. Dit blijkt uit diverse uitspraken van de Hoge Raad, zoals het arrest Baby Kelly (HR 18 maart 2005, NJ 2006, 606) waarin hij oordeelt dat de rechter niet de menselijke waardigheid van het gehandicapt geboren kind ontkent door de schade te begroten op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is. In het arrest van 20 september 2002, NJ 2004,112 acht de Hoge Raad het beroep op de menselijke waardigheid gegrond in de zin dat aan iemand die als gevolg van letsel comateus is geworden niet al daarom een aanspraak op schadevergoeding mag worden onthouden.
Instrumentele waarden
Voor de GBL is menselijke waardigheid de centrale waarde. Om de toepassing van deze waarde in de GBL ook daadwerkelijk in het oog te houden en te realiseren, verdienen nog vijf andere waarden de aandacht. Het gaat dan om gezondheid, privacy, oprechtheid, vertrouwen en moed. Deze waarden fungeren als middelen om de centrale waarde te realiseren. Ze worden daarom ook wel instrumentele waarden genoemd.
1. Gezondheid
Gezondheid heeft een mens nodig om zijn talenten, ambities en mogelijkheden te realiseren. Bij letselschadeclaims ontbreekt het benadeelden in meer of mindere mate aan gezondheid. Dit tast de intrinsieke waarde van zelfbeschikking (of autonomie) aan. Het is relevant om dit gegeven in de letselschaderegeling te onderkennen.
2. Privacy
Wie letsel heeft en schadevergoeding claimt, krijgt te maken met procedures en beoordelingen, komt in dossiers terecht en wordt onderwerp van gesprek tussen professionals. Dat is onvermijdelijk. Het roept echter wel de behoefte op aan discretie in het gebruik van persoonlijke gegevens. Betrokkenen tonen respect voor de privacy en het recht op zelfbeschikking van de benadeelde.
3. Oprechtheid, van partijen jegens elkaar
Voor alle betrokken bij de afhandeling van letselschade is oprechtheid een belangrijke instrumentele waarde. Elke partij moet niet alleen uit zichzelf eerlijk en open zijn over relevante zaken, maar ook de andere partij eerlijk en open benaderen. Oprechtheid bevordert een gelijkwaardige en respectvolle afhandeling van de letselschade.
4. Vertrouwen
Vertrouwen is minimaal de verwachting dat een partij zich voorspelbaar opstelt en gedraagt. Primair heeft de belangenbehartiger natuurlijk de belangen op het oog van de benadeelde, zijn eigen cliënt. Op basis van goede naam en faam draagt een professionele belangenbehartiger extra zorg voor de relatie met andere betrokken partijen, zoals de verzekeraar. Die zorg is wederzijds. Vertrouwen dient de doelwaarden respect en wederkerigheid.
5. Moed
Moed houdt het juiste midden tussen lafheid en overmoed. De professional die moed heeft, durft welbewust risico's te nemen en op te komen voor de professionele waarden die hierboven zijn beschreven in de ethische uitgangspunten van de code. Ook als dit matiging zou betekenen voor andere waarden en bijvoorbeeld financiële gevolgen heeft.
Professionele waarden
Naast de hierboven beschreven waarden handelt de professional in zijn vak, dus ook in de letselschade, vanuit waarden die typerend zijn voor werkelijk professioneel handelen, zoals zelfkennis, zorgvuldigheid, redelijkheid en belangenbewustzijn (Van Es, 2011).
Waarden — Waarden zijn collectieve opvattingen of voorstellingen van het goede; overtuigingen over wat goed is voor een mens. De negen centrale waarden in de GBL staan in Tabel 3.
Intrinsieke waarden | Menselijke waardigheid, een samenstelling van:
|
Instrumentele waarden | Middelen om menselijke waardigheid te realiseren:
|
Morele normen
Van waarden worden normen afgeleid. Normen zijn aanwijzingen tot handelen. Daarmee zijn normen minder abstract, beter toepasbaar en in de praktijk ook beter controleerbaar dan waarden. Een voorbeeld van een norm is: ‘De verzekeraar maakt aan de benadeelde inzichtelijk op basis waarvan zij tot een beslissing over zijn situatie komt’. Daaruit blijkt oprechtheid: de verzekeraar geeft aan waarom zij een bepaalde beslissing heeft genomen. Bovendien geeft de verzekeraar de benadeelde het vertrouwen dat zij hem waardeert. Zij neemt de benadeelde ook serieus door haar beslissing goed te motiveren. Met het inzichtelijk maken van de beslissing stelt zij hem in de gelegenheid zijn eigen belangen naar behoren te behartigen. De benadeelde komt daarmee tot zelfbeschikking, hij kan beoordelen of hij genoegen neemt met de beslissing of niet. Hij kan zo nodig bepalen wat voor actie hij onderneemt om alsnog zijn recht te halen. Zonder die inzichtelijkheid blijft het voor de benadeelde gissen waarom een bepaalde beslissing is genomen. Daardoor is hij niet in staat om zijn belangen naar behoren te behartigen. Hij weet bijvoorbeeld niet waarom hem datgene wat hij claimt, is onthouden.
Een andere norm die voortvloeit uit deze waarde van zelfbeschikking is: ‘Sluit aan bij de behoefte van de ander, als je hem wilt helpen’. In dit geval: vind uit wat de benadeelde nodig heeft om hem in de positie te brengen van voor het ongeval. Daarmee toont de verzekeraar oog te hebben voor (de problemen rond) de gezondheid van benadeelde. Dat geeft de benadeelde het vertrouwen dat de verzekeraar hem respecteert. Doordat de verzekeraar zich in zijn positie verplaatst, geeft zij uiting aan wederkerigheid.
Normen — Normen zijn aanwijzingen tot handelen die afgeleid zijn van morele waarden, bijvoorbeeld: ‘Sluit aan bij de behoefte van de ander, als je hem wilt helpen’.
Morele regels
Plaatsen we normen in een specifieke context, dan spreken we van regels. Een regel is een specifieke norm binnen het vakgebied van de letselschadepraktijk. Omdat het in het bijzonder gaat om het regelen van gedrag spreken we voortaan van gedragsregels. Gedragsregels zijn op te delen in regels over houding en regels over procedure.
Regels over houding hebben betrekking op de wijze van communiceren en de bejegening van elkaar binnen het gebied van de letselschade. Bijvoorbeeld:
- —
respectvol met elkaar omgaan;
- —
inzichtelijk en begrijpelijk argumenteren;
- —
harmonieus overleggen;
- —
zorgvuldig handelen;
- —
escalatie vermijdend gedrag vertonen.
Typische gedragsregels over houding zijn de gedragsregels 1,3, 5 en 9.
Regels over procedure schrijven voor wie wat moet doen binnen welke termijn, zodat de benadeelde respectvol wordt geholpen. Bijvoorbeeld:
- —
verzending van een ontvangstbevestiging binnen twee weken,
- —
vaststelling van de aansprakelijkheid binnen drie maanden.
Typische gedragsregels over procedure zijn de gedragsregels 2, 7 en 8.
De gedragsregels 4 en 10 combineren aspecten van houding met aspecten van procedure.
Regels — Regels zijn normen die specifiek gelden in de context van de letselschadepraktijk. Deze zijn te verdelen in regels over houding (zoals ‘Ga respectvol met elkaar om’) en regels over procedure (zoals ‘Houd je aan de afgesproken termijnen’). Deze code gaat in het bijzonder over het regelen van gedrag. Daarom spreekt de GBL 2012 van gedragsregels.
Morele verantwoordelijkheden en ethiek
In de ethische uitgangspunten komen drie morele verantwoordelijkheden aan de orde: toenadering, handeling en ontwikkeling. Achter elk verantwoordelijkheid schuilt een klassiek perspectief uit de ethiek. Hieronder worden die drie perspectieven in een kort historisch overzicht toegelicht (Van Es, 2011).
Toenaderingsverantwoordelijkheid — De professional heeft een eigen verantwoordelijkheid om, zolang dat nodig is, op redelijke wijze met de benadeelde en met de andere professionals in gesprek te komen en te blijven.
Toenaderingsverantwoordelijkheid vindt zijn oorsprong in het perspectief van beginselen.
Het perspectief van beginselen stelt als centrale vragen:
- —
Welke beginselen zijn relevant in deze morele kwestie?
- —
Welke rechten en plichten spelen daarom mee?
Een beginsel is een grondstelling of een overtuiging waarvoor geen verdere onderbouwing hoeft te worden gegeven. Praktisch handelen wordt namelijk beoordeeld op de vraag of het voldoende overeenstemt met het voorgeschreven handelen. Het accent ligt dus niet op de inhoud van de handeling, maar op de vorm en de rechtvaardiging ervan. Het perspectief van beginselen is te beschouwen als een vorm van juridisch denken over moraliteit. Dat komt ook tot uitdrukking in afleidingen van beginselen: plichten en rechten.
De morele wet
Plichten worden afgeleid van een beginsel dat wordt gezien als universeel geldig. Deontos betekent plicht, daarom wordt ook wel gesproken van deontologie: plichtenleer. Zo'n universeel geldig beginsel fungeert als een morele wet. Dit is het perspectief van Immanuel Kant (1788): ‘De basis voor de moraliteit vinden we in datgene wat alle rationele personen gemeenschappelijk hebben, de Rede’. Deze morele wet is onvoorwaardelijk: zij is een ‘categorische imperatief’.
Kant gebruikt diverse formuleringen voor zijn imperatief; maar twee ervan zijn in het bijzonder bekend en invloedrijk.
De eerste formulering luidt:
Handel zo datje de ander ook altijd als doel en nooit alleen maar als middel gebruikt.
Ofwel: behandel de ander met respect, als een persoon met een eigen wil en verlangens.
De tweede formulering luidt:
Handel slechts volgens het beginsel waarvan je tegelijk kunt willen dat ze een algemene wet wordt.
De regel die iemand hanteert ten opzichte van anderen, zouden anderen ook ten opzichte van die persoon mogen gebruiken. De regel gaat op voor ieder ander in vergelijkbare situaties. Deze formulering van Kant lijkt op de gulden regel die in zowel het christendom, de islam als de leer van Confucius voorkomt. De precieze formulering verschilt van de ene leer tot de andere, maar in de kern komt het neer op de bekende zegswijze: ‘Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet’. In deze vorm is de gulden regel passief en zelfs wat angstig geformuleerd. De ondertoon luidt: ‘Pas op!’ Kants categorische imperatief is geformuleerd als een doelgerichte activiteit. De ondertoon luidt: ‘Toon het!’ In alle formuleringen gaat het erom dat iemand zich verplaatst in de positie van de ander.
Rechten en plichten
Het gemeenschappelijke element in de twee formuleringen van de categorische imperatief is terug te zien in de eruit afgeleide plichten. Dergelijke plichten demonstreren altijd een streven naar wederkerigheid. Behandel een ander zoals je zelf wilt worden behandeld. Handel volgens regels die ook anderen kunnen gebruiken. Kant streeft naar een rationele ethiek van plichten. Daartoe hoort ook de plicht om respect op te brengen voor de rechten van anderen.
Het basisidee achter rechten is dat individuen belangen hebben die beschermwaardig zijn. Rechten zijn gericht op de onafhankelijkheid van het individu. Als we zeggen dat iemand het recht heeft om iets te doen, bedoelen we dat het verkeerd zou zijn ons ermee te bemoeien. Er dienen dus bijzondere redenen te zijn om toch in te grijpen. Om die reden wordt wel gesproken van rechten als troeven in de contacten tussen het individu en de overheid.
Wie rechten serieus neemt, doet een beroep op een van de twee onderliggende ideeën of beginselen. Het eerste idee is dat van de menselijke waardigheid. Ieder mens kan in moreel opzicht vrij handelen en beslissen, en heeft een intrinsieke waarde, een waarde op zichzelf. Daarom dienen mensen elkaar te respecteren. Het tweede idee is dat van politieke gelijkwaardigheid. De zwakken in de samenleving hebben minder gezondheid, zelfvertrouwen, kennis of geld, maar ze kunnen aanspraak maken op dezelfde zorg en hetzelfde respect van de overheid als de sterken.
Redeneren in termen van rechten gaat vaak over aanspraken die nog niet zijn gerealiseerd. Rechten zijn dan wenselijkheden die als claim worden geformuleerd. De reikwijdte van die claims kan regionaal of universeel zijn. In regionale rechten doet men een beroep op beginselen die binnen een regio of cultuur worden erkend. In universele rechten wordt een beroep gedaan op beginselen die wereldwijd erkenning zouden hebben en die van alle tijden zijn, bijvoorbeeld de mensenrechten.
Handelingsverantwoordelijkheid — De professional heeft een eigen verantwoordelijkheid om de gevolgen van alle handelingsopties te onderzoeken, af te wegen en op basis daarvan tot een onafhankelijk oordeel te komen.
Handelingsverantwoordelijkheid vindt haar oorsprong in het perspectief van gevolgen.
Het perspectief van gevolgen stelt als basisvraag: wat zijn de positieve en wat zijn de negatieve gevolgen van deze (mogelijke) handeling?
Een gevolg is het resultaat van een handeling of van het bewust nalaten daarvan. Niet alle resultaten zijn als zodanig bedoeld, want niet alle effecten van handelingen zijn te overzien of te voorspellen. Toch moeten mensen telkens opnieuw zo grondig mogelijk afwegen welke positieve en negatieve gevolgen een handeling heeft of vermoedelijk zal hebben. De voorkeur moet uitgaan naar de handeling die het meest goede of het minst slechte teweegbrengt.
Bij handelingsverantwoordelijkheid ligt het accent dus niet op de vorm maar op de inhoud. Het perspectief van gevolgen is te beschouwen als een economische stijl van denken over moraliteit. Telos staat voor doel en teleologie is als doelmatigheidsleer onderdeel van dit perspectief. Centraal staat de vraag: ‘wat zullen de voordelen en wat de nadelen zijn?’.
Verstandig genieten
De vraag naar voor- en nadelen speelt al een belangrijke rol in het denken van Epicurus (300 v.C.) Hij zag geluk als het begin en het eind van een gezegend leven. Geluk betekende voor hem niet zoveel mogelijk genieten (hedonisme), maar zo verstandig mogelijk genieten (epicurisme). Sommige plezierige ervaringen liggen pas binnen bereik als iemand afziet van andere genietingen. Het uiteindelijke doel was geestelijke rust bereiken. Epicurus beoordeelde handelingen op de mate waarin ze plezier opleveren en pijn vermijden, op korte en lange termijn. Zijn belangrijkste morele maatstaf was dus een afweging van voordelen en nadelen.
Kosten en baten
Gevolgen of resultaten worden vaak uitgedrukt in termen van kosten en baten of nut. In die gevallen wordt ook wel gesproken van utilitarisme of utilisme. Nut of ‘utiliteit’ was de eenheid waarin Jeremy Bentham (1798) het plezier en de pijn van een handeling wilde uitdrukken. ‘De natuur heeft de mensheid geplaatst onder het bestuur van twee soevereine meesters: plezier en pijn.’ Utiliteit betekent: nuttig in het stimuleren van plezier of geluk en in het vermijden van pijn. Kwaliteitsverschillen spelen in zijn opvatting geen rol: pulp is evengoed als poëzie, zolang het maar evenveel utiliteit oplevert. Aangezien ‘een ieder telt voor één, niemand voor meer dan één’, is gelijkheid gewaarborgd, maar ook een zekere onverschilligheid. Het doel is utiliteit te maximaliseren; wiens utiliteit is niet van belang. De samenleving dient te streven naar ‘het grootste geluk van het grootste aantal’.
Kwaliteit en vrijheid
John Stuart Mill (1861) past dit calculerend utilisme op twee punten aan. Hij brengt allereerst het verschil in kwaliteit terug: ‘sommige vormen van plezier zijn wenselijker en waardevoller dan andere’. Er valt dus een hiërarchie van plezier of voordeel op te stellen. De juiste mensen om dat te doen zijn ‘competente rechters’ die de hogere en de lagere vormen van plezier kennen. Zij zijn in staat een weloverwogen voorkeur uit te spreken. De tweede aanpassing betreft het veilig stellen van de vrijheid van het individu. Het grootste geluk van het grootste aantal mag nooit leiden tot ‘de terreur van de meerderheid’.
Ontwikkelingsverantwoordelijkheid — De professional heeft een eigen verantwoordelijkheid in het ontwikkelen van zelfkennis en in het ontwikkelen van competenties, zodat het zorgvuldig en vertrouwelijk tegemoet treden van de benadeelde en het oprecht en billijk compenseren van de schade wordt gerealiseerd.
Ontwikkelingsverantwoordelijkheid vindt haar oorsprong in het perspectief van deugden.
Het perspectief van deugden stelt als centrale vragen: ‘Hoe moet ik leven?’ en ‘Wie wil ik zijn?’ In dit perspectief gaat het primair om karakter: ethos. Een deugd, virtus, is een weloverwogen ‘goede’ manier om in het leven te staan. Met het oog daarop stelt het deugdenperspectief de vraag: ‘Past wat ik doe in deze context?’
Het juiste midden
Volgens Aristoteles (340 v.C.) houden deugden het midden tussen extreme posities die elk voor zich ondeugden zijn. Tussen ondeugden als onbezonnenheid en lafheid is moed een morele deugd. Tussen bluf en zwijgzaamheid is dat waarheidsgetrouwheid, en tussen kruiperigheid en norsheid is dat vriendelijkheid. Andere morele deugden zijn matigheid, rechtvaardigheid en zelfstandigheid.
Steeds opnieuw is de morele deugd het midden tussen twee extremen. Wie tussen twee anderen plaatsneemt op een bank, maakt kans op het populaire grapje: ‘…en de deugd in het midden!’ Dit gezegde is maar gedeeltelijk correct. Morele deugden houden weliswaar het midden tussen extremen, maar dat is niet precies het meetkundige midden tussen twee ondeugden. Het gaat er om het juiste midden te vinden. Het juiste midden ligt soms dichter bij de ene en soms dichter bij de andere ondeugd, maar valt nooit met een van beide ondeugden samen. De keuze van het juiste midden betekent eigenlijk: handel zoals je zou moeten handelen, overeenkomstig een regel die past bij de praktijk van dat moment. De context van de handeling is dus belangrijk voor het vinden van het juiste midden.
Christelijke deugden
Thomas van Aquino (1273) voegde aan zijn interpretatie van Aristoteles enkele christelijke deugden toe en legde een sterker accent op gewoontevorming. Sommige deugden zijn al bij de geboorte meegegeven. Dit zijn de christelijke of theologische deugden die het begrip van God mogelijk maken: geloof, hoop en liefde. Andere deugden zijn gericht op de menselijke samenleving. Mensen worden weliswaar gedreven door begeerten, maar deze zijn te reguleren via morele deugden. De belangrijkste vier morele of kardinale deugden zijn: verstandigheid, gerechtigheid, matigheid en dapperheid. Morele deugden worden gevormd door gewoonte of habitus. Deugdzaam handelen vereist dus gewenning en oefening.
Hedendaagse deugden
Hedendaagse deugden kunnen we volgens Steutel (1992) indelen in twee soorten: deugden van rechtvaardigheid en deugden van zorg. Daarnaast kunnen we, in navolging van Michel Foucault (1984), ook deugden van zelfvorming onderscheiden.
Bij deugden van rechtvaardigheid gaat het om algemeen moreel gedrag. De drie belangrijkste deugden van rechtvaardigheid zijn billijkheid (of onpartijdigheid), oprechtheid (of eerlijkheid), en trouw (of loyaliteit). Het leidmotief is hier neutraliteit.
Bij deugden van zorg gaat het om het geluk en het welzijn van de medemens. Voorbeelden van zulke deugden zijn zorgzaamheid (iemand structureel onderhouden), behulpzaamheid (iemand incidenteel bijspringen), generositeit of onbaatzuchtigheid, en liefdadigheid (geven zonder iets terug te willen). Het leidmotief is hier verbondenheid.
Bij deugden van zelfvorming gaat het om de ontwikkeling van de eigen persoonlijkheid. Hier komen de drie resterende kardinale deugden van Aquino terug in nieuwe benamingen: verstandigheid wordt nu vaak begrepen als zorgvuldigheid, dapperheid als geestelijke moed en leergierigheid, en matigheid als gedisciplineerdheid. Het leidmotief in deugden van zelfvorming is persoonlijke verantwoordelijkheid.
Professionaliteit
Verschillende van de voorgaande elementen — contextgebondenheid, gewoontevorming, intrinsieke motivatie — komen op speciale wijze samen in het werk van Alasdair MacIntyre (1981 en 1988). Hij ziet deugd als een verworven menselijke kwaliteit die het mogelijk maakt het goede binnen ‘een praktijk’ te bereiken.
Een praktijk is een vorm van samenwerking die iets specifieks produceert dat alleen volledig te herkennen en te begrijpen is door deelnemers aan die praktijk. Mensen nemen deel aan zo'n praktijk om haar intrinsieke waarde. Het is het genoegen van het spelen in een strijkkwartet of in een voetbalteam, dan wel het schaken, communiceren, adviseren of schaderegelen op zich dat motiveert. Het deelnemen aan de praktijk gebeurt zorgvuldig: elke praktijk kent regels en standaarden van voortreffelijkheid. Het genoegen zit nu juist in het correct beoefenen van die praktijk en daarbij zo goed mogelijk voldoen aan de standaarden van voortreffelijkheid.
MacIntyres opvatting van deugden als praktijken van intrinsieke waarde komt sterk overeen met het begrip professionaliteit. Het professioneel uitoefenen van een vak vereist inzicht in de intrinsieke waarden ervan. Anders geformuleerd: professionalisme valt op te vatten als een praktijk van deugdzaamheid.