Einde inhoudsopgave
Richtlijn 1999/105/EG betreffende het in de handel brengen van bosbouwkundig teeltmateriaal
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 15-01-2000
- Bronpublicatie:
22-12-1999, PbEG 2000, L 11 (uitgifte: 15-01-2000, regelingnummer: 1999/105/EG)
- Inwerkingtreding
15-01-2000
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
22-12-1999, PbEG 2000, L 11 (uitgifte: 15-01-2000, regelingnummer: 1999/105/EG)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Marktintegratie
Douane (V)
Richtlijn van de Raad van 22 december 1999 betreffende het in de handel brengen van bosbouwkundig teeltmateriaal
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 37,
Gezien het voorstel van de Commissie(1),
Gezien het advies van het Europees Parlement(2),
Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité(3),
Overwegende hetgeen volgt:
- (1)
Richtlijn 66/404/EEG van de Raad van 14 juni 1966 betreffende het in de handel brengen van bosbouwkundig teeltmateriaal(4) en Richtlijn 71/161/EEG van de Raad van 30 maart 1971 betreffende de normen voor de uitwendige kwaliteit van bosbouwkundig teeltmateriaal dat binnen de Gemeenschap in de handel wordt gebracht(5) zijn herhaaldelijk ingrijpend gewijzigd; naar aanleiding van nieuwe, ingrijpende wijzigingen dienen genoemde richtlijnen duidelijkheidshalve te worden samengevoegd en een algehele omwerking te ondergaan.
- (2)
Bossen bedekken een groot gebied van de Gemeenschap en vervullen een multifunctionele rol op grond van hun sociale, economische, milieugebonden, ecologische en culturele functies; er is behoefte aan specifieke benaderingen en maatregelen met betrekking tot de verschillende soorten bos, rekening houdend met de ruime scala van omstandigheden van natuurlijke, sociale, economische en culturele aard van de bossen in de Gemeenschap; zowel de verjonging van die bossen als de aanleg van nieuwe bossen vergen een duurzaam bosbeheer in verband met de bosbouwstrategie voor de Europese Unie als vermeld in de resolutie van de Raad van 15 december 1998(6).
- (3)
Bosbouwkundig teeltmateriaal van boomsoorten en kunstmatige hybriden die van belang zijn voor de bosbouw dient genetisch geschikt voor de diverse plaatselijke omstandigheden en van hoge kwaliteit te zijn; de instandhouding en vergroting van de biologische diversiteit van de bossen, met inbegrip van de genetische diversiteit van de bomen, is van essentieel belang voor een duurzaam bosbeheer;
- (4)
De geharmoniseerde voorschriften moeten, voorzover zij de gezondheid van planten betreffen, stroken met Richtlijn 77/93/EEG van de Raad van 21 december 1976 betreffende de beschermende maatregelen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van voor planten en voor plantaardige producten schadelijke organismen(7);
- (5)
Bosbouwkundig onderzoek heeft uitgewezen dat het gebruik van genetisch en fenotypisch voor de plaatselijke omstandigheden geschikt teeltmateriaal van hoge kwaliteit noodzakelijk is voor een verhoogde waarde van de bossen, ook uit het oogpunt van stabiliteit, aanpassingsvermogen, weerstand, productiviteit en diversiteit; boomzaden moeten zo nodig voldoen aan bepaalde externe kwaliteitsnormen.
- (6)
In verband met de consolidatie van de interne markt is het nodig bestaande of potentiële handelsbelemmeringen voor het vrije verkeer van bosbouwkundig teeltmateriaal in de Gemeenschap weg te nemen; het is in het belang van alle lidstaten dat er Gemeenschapsvoorschriften worden vastgesteld die de hoogst mogelijke normen opleggen.
- (7)
De Gemeenschapsvoorschriften moeten ook betrekking hebben op de fenotypische en genetische kenmerken van zaden en planten en de externe kwaliteit van bosbouwkundig teeltmateriaal.
- (8)
Die voorschriften dienen te gelden voor het in de handel brengen zowel in andere lidstaten als op de binnenlandse markten.
- (9)
Die voorschriften dienen ook rekening te houden met praktische behoeften en dienen slechts van toepassing te zijn op soorten en kunstmatige hybriden die voor bosbouwdoeleinden in de gehele Gemeenschap of een deel daarvan van belang zijn.
- (10)
Bosbouwkundig teeltmateriaal van de categorie ‘van bekende origine’ waarvan het in de handel brengen op grond van Richtlijn 66/404/EEG niet was toegestaan, wordt in sommige lidstaten van oudsher gebruikt, past bij het klimaat en is beslist nodig voor bosbouwdoeleinden; daarom is het dienstig het in de handel brengen van zulk materiaal toe te staan in lidstaten die daarvan gebruik wensen te maken; het is echter niet dienstig het in de handel brengen van zulk materiaal ten behoeve van de eindgebruiker in alle lidstaten voor te schrijven.
- (11)
Sommige streken van de Gemeenschap, zoals de Alpen, het Middellandse-Zeegebied en gebieden in Scandinavië, hebben aparte klimaatsomstandigheden of kwetsbare natuurgebieden die bijzondere voorschriften voor de externe kwaliteit van bosbouwkundig teeltmateriaal van bepaalde soorten rechtvaardigen.
- (12)
Volgens de algemene verklaring van de 3e ministeriële conferentie te Lissabon over de bescherming van de bossen in Europa voor herbebossing en bosaanplant dient de voorkeur te worden gegeven aan soorten van inheemse oorsprong en lokale herkomst die goed aangepast zijn aan de omstandigheden ter plaatse.
- (13)
De maatregelen waarin deze richtlijn voorziet dienen niet van toepassing te zijn op teeltmateriaal dat voor uitvoer of wederuitvoer naar derde landen bestemd is.
- (14)
De toelating van het uitgangsmateriaal en derhalve de omschrijving van de herkomstgebieden vormen, wat het communautaire teeltmateriaal betreft, de grondslag voor de selectie; de lidstaten dienen eenvormige regelingen toe te passen waarbij zo hoog mogelijke eisen voor de toelating van uitgangsmateriaal worden gesteld; alleen van dergelijk uitgangsmateriaal afgeleid teeltmateriaal mag in de handel worden gebracht.
- (15)
Genetisch gemodificeerd bosbouwkundig teeltmateriaal mag niet in de handel worden gebracht tenzij het veilig is voor de menselijke gezondheid en voor het milieu.
- (16)
Voor bosbouwkundig teeltmateriaal dat uit genetisch gemodificeerde organismen bestaat dient een milieurisicobeoordeling te worden uitgevoerd; de Commissie dient vervolgens aan de Raad een voorstel voor een verordening voor te leggen om te waarborgen dat de procedures voor deze milieurisicobeoordeling en andere relevante elementen, waaronder de toestemmingsprocedure, gelijkwaardig zijn aan die van Richtlijn 90/220/EEG van de Raad van 23 april 1990 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu(8); de bepalingen van Richtlijn 90/220/EEG dienen te gelden, totdat een dergelijke verordening in werking treedt.
- (17)
Teeltmateriaal dat aan de eisen van deze richtlijn voldoet mag aan geen andere beperkingen op het in de handel brengen worden onderworpen dan die waarin deze richtlijn voorziet.
- (18)
De lidstaten dienen evenwel te worden gemachtigd te bepalen dat slechts aan de vastgestelde normen beantwoordende plantendelen en plantgoed op hun grondgebied in de handel mogen worden gebracht.
- (19)
Het dient de lidstaten te worden toegestaan voor de toelating van op hun eigen grondgebied geproduceerd uitgangsmateriaal aanvullende of strengere eisen te stellen.
- (20)
De lidstaten dienen een lijst van herkomstgebieden vast te stellen waarin de oorsprong van het uitgangsmateriaal, voorzover bekend, wordt vermeld; de lidstaten dienen kaarten uit te werken waarop de grenzen van de herkomstgebieden zijn aangegeven.
- (21)
De lidstaten dienen een nationaal register van op hun grondgebied toegelaten uitgangsmateriaal op te stellen; door iedere lidstaat dient tevens een samenvatting van het nationale register, in de vorm van een nationale lijst, te worden opgesteld.
- (22)
De Commissie dient, op basis van die nationale lijsten, voor een communautaire publicatie zorg te dragen.
- (23)
Na de oogst dient door de officiële instanties voor alle van toegelaten uitgangsmateriaal afgeleid teeltmateriaal een basiscertificaat te worden afgegeven.
- (24)
Het is noodzakelijk te waarborgen dat voor de handel bestemd teeltmateriaal of teeltmateriaal dat in de handel wordt gebracht, niet alleen de vereiste fenotypische en genetische kwaliteit bezit, maar tevens van de winning tot de levering aan de eindgebruiker behoorlijk is geïdentificeerd.
- (25)
Voorts moeten afzonderlijke communautaire kwaliteitsnormen voor houtstekken en zo nodig voor poten van populieren worden ingevoerd.
- (26)
Zaad mag alleen in de handel worden gebracht indien het aan bepaalde kwaliteitsnormen beantwoordt en in gesloten verpakkingen wordt aangeboden.
- (27)
De lidstaten dienen in passende controleregelingen te voorzien om te waarborgen dat op het tijdstip van het in de handel brengen aan de eisen inzake fenotypische en genetische kwaliteit, behoorlijke identificatie en uitwendige kwaliteit wordt voldaan.
- (28)
Teeltmateriaal dat aan deze eisen voldoet mag slechts aan beperkingen betreffende het in de handel brengen worden onderworpen waarin de Gemeenschapsvoorschriften voorzien; het dient de lidstaten in bepaalde omstandigheden toegestaan te zijn de verkoop aan de eindgebruiker van bosbouwkundig teeltmateriaal dat voor gebruik op hun grondgebied ongeschikt is, te verbieden.
- (29)
In perioden waarin bepaalde soorten aan de beginselen van deze richtlijn beantwoordend teeltmateriaal tijdelijk moeilijk te krijgen zijn, dient teeltmateriaal dat aan minder strenge eisen voldoet tijdelijk onder bepaalde voorwaarden te worden toegelaten.
- (30)
Bosbouwkundig teeltmateriaal uit derde landen mag slechts in de Gemeenschap in de handel worden gebracht indien het, wat de toelating van het uitgangsmateriaal ervan en de maatregelen inzake de productie ervan betreft, dezelfde waarborgen als communautair teeltmateriaal biedt; ingevoerd bosbouwkundig teeltmateriaal moet bij het in de handel brengen in de Gemeenschap vergezeld gaan van een basiscertificaat of een officieel certificaat van het land van oorsprong, alsmede documenten met gegevens over alle voor uitvoer bestemde zendingen.
- (31)
Een lidstaat dient onder bepaalde voorwaarden geheel of gedeeltelijk van de toepassing van de bepalingen van deze richtlijn te worden vrijgesteld met betrekking tot bepaalde boomsoorten.
- (32)
Het is wenselijk tijdelijke experimenten te verrichten om voor sommige bepalingen van deze richtlijn betere mogelijkheden te zoeken.
- (33)
Er dienen communautaire controlemaatregelen te worden ingesteld om te waarborgen dat de in deze richtlijn vervatte eisen en voorwaarden in alle lidstaten uniform worden toegepast.
- (34)
Aanpassingen van hoofdzakelijk technische aard van de bijlagen behoren te worden vergemakkelijkt door een snelle procedure.
- (35)
De voor de uitvoering van deze richtlijn nodige maatregelen worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(9).
- (36)
Krachtens het Toetredingsverdrag van 1994 geldt tot en met 31 december 1999 een overgangsperiode voor de toepassing van Richtlijn 66/404/EEG, en voor de Republiek Finland tevens voor de toepassing van Richtlijn 71/161/EEG; deze overgangsperiode dient te worden verlengd om genoemde landen in de gelegenheid te stellen hun nationale regelingen te handhaven uiterlijk tot de dag waarop deze richtlijn in werking treedt,
HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Voetnoten
PB C 199 van 14.7.1999, blz. 1.
Advies uitgebracht op 1 december 1999 (nog niet verschenen in het Publicatieblad).
PB C 329 van 17.11.1999, blz. 15.
PB 125 van 11.7.1966, blz. 2326/66. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Akte van toetreding van 1994.
PB L 87 van 17.4.1971, blz. 14. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Akte van toetreding van 1994.
PB C 56 van 26.2.1999, blz. 1.
PB L 26 van 31.1.1977, blz. 20. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 1999/53/EG van de Commissie (PB L 142 van 5.6.1999, blz. 29).
PB L 117 van 8.5.1990, blz. 15. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 97/35/EG van de Commissie (PB L 169 van 27.6.1997, blz. 72).
PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.