Einde inhoudsopgave
Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap 2003
Artikel 8
Geldend
Geldend vanaf 01-10-2023
- Bronpublicatie:
28-06-2023, Stcrt. 2023, 17924 (uitgifte: 30-06-2023, regelingnummer: WBN 2023/5)
- Inwerkingtreding
01-10-2023
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
28-06-2023, Stcrt. 2023, 17924 (uitgifte: 30-06-2023, regelingnummer: WBN 2023/5)
- Vakgebied(en)
Staatsrecht (V)
Vreemdelingenrecht (V)
Artikel 8
1
Voor verlening van het Nederlanderschap overeenkomstig artikel 7 komt slechts in aanmerking de verzoeker:
- a.
die meerderjarig is;
- b.
tegen wiens verblijf voor onbepaalde tijd in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, geen bedenkingen bestaan;
- c.
die tenminste sedert vijf jaren onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, toelating en hoofdverblijf heeft;
- d.
die in het Koninkrijk en het land van ingezetenschap als ingeburgerd kan worden beschouwd op grond van het feit dat hij beschikt over een bij algemene maatregel van rijksbestuur te bepalen mate van kennis van de Nederlandse taal en – indien hij in Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba hoofdverblijf heeft – de taal die op het eiland van het hoofdverblijf gangbaar is, alsmede van de staatsinrichting en maatschappij van het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, en hij zich ook overigens in een van deze samenlevingen heeft doen opnemen; en
- e.
die verklaart bereid te zijn bij de verkrijging van het Nederlanderschap een verklaring van verbondenheid af te leggen. Het besluit tot verlening wordt niet bekend gemaakt dan nadat de verklaring daadwerkelijk is afgelegd.
2
Het eerste lid, onder c, geldt niet met betrekking tot de verzoeker die hetzij te eniger tijd het Nederlanderschap of de staat van Nederlands onderdaan-niet-Nederlander heeft bezeten, hetzij sedert tenminste drie jaren de echtgenoot is van en samenwoont met een Nederlander, hetzij tijdens zijn meerderjarigheid in Nederland, Aruba, Curaçao of Sint Maarten is geadopteerd door ouders van wie in elk geval één het Nederlanderschap bezit.
3
De termijn bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt op twee jaren gesteld voor degene die in totaal ten minste tien jaren in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba toelating en hoofdverblijf heeft gehad.
4
De termijn bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt op drie jaren gesteld voor de verzoeker die hetzij ongehuwd tenminste drie jaren onafgebroken met een ongehuwde Nederlander in een duurzame relatie anders dan het huwelijk samenleeft, hetzij staatloos is, tenzij het Nederlanderschap eerder is ingetrokken op grond van artikel 14, eerste lid.
5
De termijn bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt eveneens op drie jaren gesteld voor de verzoeker die door erkenning of wettiging zonder erkenning het kind van een Nederlander is geworden. Voor de verzoeker die tijdens zijn minderjarigheid is erkend of gewettigd wordt de termijn van drie jaren verminderd met de onafgebroken periode gedurende welke hij onmiddellijk voorafgaande aan zijn meerderjarigheid na de erkenning of wettiging zonder erkenning, verzorging en opvoeding heeft genoten van de Nederlander door wie hij is erkend of wiens kind hij door wettiging zonder erkenning is geworden.
6
Een krachtens het eerste lid, onder d, vastgestelde algemene maatregel van rijksbestuur treedt niet eerder in werking dan vier weken na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin hij is geplaatst. Van de plaatsing wordt onverwijld mededeling gedaan aan beide kamers der Staten-Generaal.
Verwijzingen
RRWN: artikelen II en VII.2
BNT: artikelen 2; 3; 5 en 7
BON: artikel 3 en volgende
BVVN: artikel 24; hoofdstuk III en artikel 72
Awb: artikelen 4:2; 4:5.1 en 6:3
Bdr: artikelen 5; 6; 8 en 9
BW: artikelen 1:33; 1:63,1:69, 10:27-10:53 en 10:58
Rgdr: artikel 2
Vc 2000: hoofdstuk B5
Vw 2000: artikelen 3; 14; 20 en 28
Boek 10 BW: artikelen 29 en 58
WNI: artikel 7
Wet BRP: artikel 2.4, 2.15 en 3.6
EG-richtlijnen: 73/148 en 93/96
EG-Verdrag: artikel 50
Overgangsrecht
Voor artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c en d, RWN geldt overgangsrecht. Zie de toelichting bij artikel 7 RWN, onder ‘Overgangsrecht’.
Officiële toelichting