Einde inhoudsopgave
Besluit kwaliteit leefomgeving
Artikel 8.74q (voorschrift soorten vogelrichtlijn: toegestane methoden of installaties)
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2024
- Bronpublicatie:
16-12-2020, Stb. 2021, 22 (uitgifte: 21-01-2021, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-01-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
05-04-2023, Stb. 2023, 113 (uitgifte: 07-04-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen
Ministerie van Economische Zaken en Klimaat
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
- Vakgebied(en)
Omgevingsrecht / Algemeen
Omgevingsrecht / Omgevingswet
1.
De in een omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit als bedoeld in artikel 11.37, eerste lid, 11.38, eerste lid, 11.39, eerste lid, of 11.40 van het Besluit activiteiten leefomgeving voorgeschreven methoden of installaties voor het vangen of doden van vogels kunnen alleen zijn:
- a.
het doden met gebruikmaking van middelen die krachtens de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden zijn toegelaten of vrijgesteld, met inbegrip van het gebruik maken van alle middelen of installaties die noodzakelijk zijn om die middelen toe te passen;
- b.
het vangen door middel van bijeendrijven, waaronder in ieder geval wordt begrepen het gebruik van de vangkraal in combinatie met een middel als bedoeld onder a;
- c.
het vangen of doden met gebruikmaking van lokvogels;
- d.
het vangen of doden met gebruikmaking van een middel waarmee lokgeluiden kunnen worden gemaakt;
- e.
het doden met gebruikmaking van een geweer, waarbij op grond van een maatwerkvoorschrift of maatwerkregel wordt gehandeld in afwijking van de in de artikelen 11.76, 11.79, 11.80 en 11.83 van het Besluit activiteiten leefomgeving gestelde eisen met betrekking tot:
- 1°
de omvang van het jachtveld;
- 2°
het gebruik van middelen op, aan of bij het geweer, zoals een geluiddemper, een kunstmatige lichtbron, een voorziening om de prooi te verlichten, een vizier met beeldomzetter, een elektronische beeldversterker of een ander instrument om in de nacht te schieten;
- 3°
de munitie; of
- 4°
het gebruik van het geweer:
- i.
voor zonsopgang of na zonsondergang;
- ii.
binnen de in een omgevingsplan aangewezen bebouwingscontour jacht, bedoeld in artikel 5.165a, of terreinen die onmiddellijk aan de bebouwingscontour grenzen;
- iii.
binnen de afpalingskring van een eendenkooi;
- iv.
vanaf of vanuit een rijdend voertuig; of
- v.
vanuit een luchtvaartuig;
- f.
het doden door middel van cervicale dislocatie; en
- g.
het vangen of doden met gebruikmaking van lokvoer.
2.
Een vergunningvoorschrift dat betrekking heeft op het vangen of doden met gebruikmaking van lokvogels, kan alleen betrekking hebben op levende lokvogels, als:
- a.
het eksters, kauwen, zwarte kraaien, ganzen, eenden of spreeuwen betreft die worden gebruikt voor het vangen van eksters, kauwen, zwarte kraaien, ganzen, eenden of spreeuwen met vangkooien, kastvallen of vangnetten;
- b.
de vogels zijn gefokt;
- c.
de vangkooien en kastvallen zodanig zijn vervaardigd dat in de kooi of val geen lichamelijk contact mogelijk is tussen de lokvogel en het te vangen dier;
- d.
de vogels niet verminkt of blind zijn; en
- e.
de vogels beschikken over voldoende voedsel, water, lucht, beschutting en bewegingsruimte.
3.
Aan een omgevingsvergunning die betrekking heeft op het gebruik van de methode van cervicale dislocatie wordt als voorschrift verbonden dat het gebruik van deze methode alleen is toegestaan:
- a.
voor het doden van in nood verkerende, gewonde vogels van een omvang kleiner dan of gelijk aan eenden;
- b.
door personen die aantoonbaar de nodige kennis en vaardigheden bezitten om deze activiteit humaan en doeltreffend te verrichten; en
- c.
als er redelijkerwijs geen alternatief middel voorhanden is met minder mogelijke nadelige gevolgen voor het welzijn van het dier.