HR, 12-06-1996, nr. 31 131
ECLI:NL:HR:1996:AA1939
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
12-06-1996
- Zaaknummer
31 131
- LJN
AA1939
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1996:AA1939, Uitspraak, Hoge Raad, 12‑06‑1996; (Cassatie)
- Wetingang
art. 11 Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965
- Vindplaatsen
FED 1996/613 met annotatie van G.J.M.E. DE BONT
WFR 1996/910
V-N 1996/2439, 17 met annotatie van Redactie
Uitspraak 12‑06‑1996
Inhoudsindicatie
-
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 5 februari 1995 betreffende de hem voor het jaar 1991 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1991 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 84.557,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van de middelen 3.1. Het Hof heeft terecht geoordeeld dat de ingevolge artikel 19 van de Wet uitkeringen burgeroorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: WUBO) aan belanghebbende toegekende maandelijkse uitkering, als zijnde een uitkering waarop krachtens een wettelijke bepaling van publiekrechtelijke aard aanspraak kan worden gemaakt, een periodieke uitkering van publiekrechtelijke aard als bedoeld in artikel 30, lid 1, aanhef en letter a, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet) vormt. Reeds daarom mist artikel 25, lid 1, letter g, hier betekenis. Middel I dat uitgaat van een andere opvatting, faalt. 3.2. Middel II, dat is gericht tegen het oordeel van het Hof dat het bepaalde in artikel 11, lid 1, letter q, van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 niet onverbindend is, kan niet tot cassatie leiden. Immers, zo deze bepaling onverbindend zou zijn, staat dat niet eraan in de weg dat de onderhavige uitkering op grond van het bepaalde in artikel 30 van de Wet tot het belastbare inkomen behoort. 3.3. Het Hof heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. Dit oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting omtrent het bepaalde in dat artikel en behoefde geen nadere motivering. Middel III faalt derhalve.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 12 juni 1996 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Urlings, Zuurmond, Fleers en Pos, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Loen, en op die datum in het openbaar uitgesproken.