Einde inhoudsopgave
Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965
Artikel 11
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2024. Let op: treedt met terugwerkende kracht in werking vanaf 25-03-2022
- Bronpublicatie:
20-12-2023, Stb. 2023, 511 (uitgifte: 27-12-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-01-2024, terugwerkend tot: 25-03-2022
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
20-12-2023, Stb. 2023, 511 (uitgifte: 27-12-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting / Inkomen uit werk en woning (box 1) - niet-winst
1.
De loonbelasting wordt mede geheven van natuurlijke personen die de navolgende tot het belastbare inkomen uit werk en woning dan wel het belastbare inkomen uit werk en woning in Nederland in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 behorende inkomsten genieten:
- a.
de navolgende termijnen van lijfrenten en andere periodieke uitkeringen en verstrekkingen, negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen en afkoopsommen:
- 1°
termijnen van lijfrenten verstrekt door een verzekeraar als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht, alsmede termijnen als bedoeld in artikel 3.126a, vierde, vijfde en zesde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 verstrekt door een bank, beleggingsonderneming of beheerder als bedoeld in artikel 3.126a van die wet;
- 2°
periodieke uitkeringen en verstrekkingen ter zake van invaliditeit, ziekte of ongeval als bedoeld in artikel 3.100, eerste lid, onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001, verstrekt door een verzekeraar als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht;
- 3°
negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen ter zake van een afkoop als bedoeld in artikel 3.133, tweede lid, onderdeel d, van de Wet inkomstenbelasting 2001, indien de afkoopsom is verstrekt door een verzekeraar als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht; daarbij wordt de loonbelasting geheven over de afkoopsom;
- 4°
uitkeringen die worden verstrekt door een bank, beleggingsonderneming of beheerder als bedoeld in artikel 3.126a van de Wet inkomstenbelasting 2001 en die ingevolge artikel 3.133, achtste lid, van die wet worden aangemerkt als negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen;
- 5°
afkoopsommen ter zake van lijfrenten verstrekt door een verzekeraar als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht, voor zover met betrekking tot die afkoopsommen ingevolge hoofdstuk 2, artikel I, onderdeel O, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 en artikel 75 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 de regels die daarvoor golden op 31 december 1991 van toepassing blijven;
- 6°
periodieke uitkeringen en verstrekkingen en afkoopsommen daarvan verstrekt door een verzekeraar als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht, voor zover met betrekking tot die uitkeringen of verstrekkingen ingevolge hoofdstuk 2, artikel I, onderdeel O, eerste lid, aanhef en onderdeel b of d, van de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 de regels die daarvoor golden op 31 december 2000 op grond van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 van toepassing blijven;
- b.
uitkeringen ingevolge de Ziektewet en ingevolge de Ongevallenwet 1921, de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922 en de Zeeongevallenwet 1919 in verbinding met de Liquidatiewet ongevallenwetten;
- c.
uitkeringen ingevolge de Algemene Ouderdomswet, de Algemene nabestaandenwet, hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 2, artikelen 4:2b, zevende lid, en 6:3, zevende lid, van de Wet arbeid en zorg, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen en uitkeringen of inkomensvoorzieningen ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten;
- d.
uitkeringen ingevolge de Wet buitengewoon pensioen 1940–1945, ingevolge de Wet buitengewoon pensioen zeelieden-oorlogsslachtoffers en ingevolge de Wet buitengewoon pensioen Indisch verzet;
- e.
uitkeringen ingevolge een pensioenregeling waaraan wordt deelgenomen op grond van artikel 150a van de Pensioenwet;
- f.
uitkeringen ingevolge de Algemene Oorlogsongevallenregeling (Staatsblad van Nederlandsch-Indië 1946 (nr. 48) en de beschikking van de Luitenant-Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië van 5 november 1946, nr. 6 (Staatsblad van Nederlandsch-Indië 1946, nr. 118), alsmede op deze uitkeringen betrekking hebbende toe- en bijslagen;
- g.
uitkeringen ingevolge de Participatiewet, alsmede de in artikel 3a bedoelde uit het familierecht voortvloeiende periodieke uitkeringen of verstrekkingen;
- h.
uitkeringen ingevolge de Werkloosheidswet;
- i.
uitkeringen uit de Stichting 1940–1945, de Stichting Friesland 1940–1945 en de Stichting Hulp voor nagelaten betrekkingen voor illegale strijders (Stichting Sneek 1940–1945);
- j.
uitkeringen ingevolge een pensioenregeling waaraan wordt deelgenomen op grond van de Wet op het notarisambt;
- k.
uitkeringen ingevolge een pensioenregeling waaraan wordt deelgenomen op grond van de Wet verplichte beroepspensioenregeling;
- l.
uitkeringen ingevolge de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940–1945 en ingevolge de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940–1945;
- m.
uitkeringen ingevolge de Remigratiewet en de Remigratieregeling 1985;
- n.
uitkeringen ingevolge de Toeslagenwet;
- o.
uitkeringen ingevolge de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en ingevolge de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
- p.
uitkeringen verstrekt door de Conterganstiftung für behinderte Menschen;
- q.
vervallen;
- r.
vervallen;
- s.
inkomensondersteunende uitkeringen ingevolge artikel 108, eerste lid, van de Gemeentewet;
- t.
uitkeringen ingevolge de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen;
- u.
uitkeringen ingevolge een pensioenregeling waaraan wordt deelgenomen op grond van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000;
- v.
tegemoetkomingen ingevolge artikel 33a van de Algemene Ouderdomswet;
- w.
uitkeringen in verband met de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd op grond van de artikelen 3 en 9 van de Kaderwet SZW-subsidies;
- x.
uitkeringen op grond van de Gesetz zur Zahlbarmachung von Renten aus Beschäftigungen in einem Ghetto;
- y.
uitkeringen op grond van de Bundesgesetz zur Entschädigung für auf dem Gebiet des ehemaligen Deutschen Reiches lebende Opfer der NS-Verfolgung;
- z.
uitkeringen uit het Härtefonds für rassisch Verfolgte nicht jüdischen Glaubens;
- aa.
uitkeringen op grond van artikel 3 van het Besluit bijzondere militaire pensioenen of op grond van de artikelen 8 of 11, tweede lid, van het Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen.
2.
De in het eerste lid bedoelde inkomsten worden aangemerkt als loon uit vroegere arbeid.