HR, 10-04-1996, nr. 31 173
ECLI:NL:HR:1996:AA2015
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
10-04-1996
- Zaaknummer
31 173
- LJN
AA2015
- Vakgebied(en)
Belastingen van rechtsverkeer (V)
Huurrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1996:AA2015, Uitspraak, Hoge Raad, 10‑04‑1996; (Cassatie)
- Wetingang
- Vindplaatsen
FED 1996/428 met annotatie van J.S. RIJKELS
WFR 1996/564, 1
V-N 1996/1989, 21 met annotatie van Redactie
Uitspraak 10‑04‑1996
Inhoudsindicatie
-
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 17 maart 1995 betreffende na te melden aan hem opgelegde naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting.
1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is terzake van de verkrijging van een onroerende zaak een naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting opgelegd ten bedrage van ƒ 2.160,-- zonder verhoging, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende en zijn vader exploiteerden tot 31 december 1991 in maatschapsverband een agrarisch bedrijf, dat nadien door belanghebbende alleen is voortgezet. Op 12 juni 1992 kocht hij de bij de bedrijfsuitoefening gebruikte onroerende zaken, waaronder een woonhuis, voor een prijs van ƒ 1.100.000,-- van zijn ouders. De levering vond op 29 juni 1992 plaats. Belanghebbende, die het woonhuis al jaren als huurder bewoonde was op dat moment niet voornemens elders te gaan wonen. In zijn aangifte voor de overdrachtsbelasting kende hij aan het woonhuis een waarde toe van ƒ 100.000,--. De Inspecteur heeft de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd naar een waarde van ƒ 136.000,--. Dit bedrag is de waarde in het economische verkeer indien bij de waardebepaling ook belanghebbende zelf tot de kring van gegadigden moet worden gerekend. 3.2. In cassatie gaat het om de vraag of bij de bepaling van de waarde in het economische verkeer van het woonhuis rekening moet worden gehouden met de omstandigheid dat belanghebbende als huurder (naar kennelijk tussen partijen vaststaat: de beste) gegadigde was voor de hier te veronderstellen koop. 3.3. Het middel komt tevergeefs op tegen het oordeel van het Hof dat die vraag bevestigend moet worden beantwoord. Dat oordeel strookt immers met de regel dat onder waarde in het economische verkeer in dit verband moet worden verstaan de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding door de meestbiedende gegadigde zou zijn besteed. Het middel, dat anders dan belanghebbende betoogt geen steun vindt in het arrest van de Hoge Raad van 10 december 1986, nr. 24000 BNB 1987/100, faalt derhalve.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 10 april 1996 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Urlings, Zuurmond, Herrmann en Fleers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Boorsma, en op die datum in het openbaar uitgesproken.